Laatste wijziging: 2022-06-05 (technisch), 2009-05-24 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).

Larie: "Heide 3"

Dag 1 - Ontmijnen - Paarden - Jan - Speeltuin - Dag X
(Het eerste deel van dit tweeluik is later onderverdeeld.)

Dag 1

Ontmijnen

Wat een druk jaar voor Us Net! We kregen toch al meer bezoekers (zie Blues), we hadden de Ronde van Spamerica, we kregen Sans Perail in het station en hun vrouwen in de Speeltuin (zie Stoom 2).

En toen kwam iemand bij Defensie op de gedachte om Spamerica eens te gaan doorzoeken op onontplofte munitie. (Over een geval van wèl ontplofte munitie vertelde ik in Heidefeest 2.) Us Net bestaat ambtelijk niet, dus Wiesje en ik moesten op een nazomerochtend van Frans en Cisca vernemen, dat de heide methodisch van zuid naar noord werd uitgekamd door een heleboel soldaten.

Wij belden meteen Geert en Herman (aan de andere kant van Us Net). Die konden vanuit hun slaapkamer nog geen linie zien naderen, maar er was immers geen noodzaak om één baan van volle breedte te doen. We belden het ook maar door aan Ab en Bill, voor het geval dat die er handel in mochten zien. Die gingen meteen samen poolshoogte nemen.

Wiesje en ik probeerden te begrijpen wat er gebeurde. Zou de wondere dierenwereld gevaar lopen? Zouden ze zeiltjes meenemen? Moesten we Bartje (zonder hedendaagse communicatiemiddelen) waarschuwen? We kortten onze intimiteiten in, maakten ons gereed, en gingen vanuit ons huis de hei op, de kleine rugzak gevuld met leeftocht. (Wie zei daar chocola? Die zou bij het verwachte weer smelten! Maar inderdaad, wèl pleisters.) We wisten eigenlijk niet, welke kant we op zouden gaan. Ja, Wiesje had wel een voorstel...

Na wat hardop denken koersten we zuidoost, naar de schaapskooi: daar waren de soldaten immers gezien, en daarheen waren Ab en Bill dus ook gegaan.

Spamerica is groot, in verhouding tot een peloton soldaten. We ontwaarden eerst onze vrienden, want hun kleding stak duidelijker af. Ze stonden terzijde te praten met de commandant. Wij sloten ons erbij aan, en meldden waar wij een ontploffing gezien hadden. We zwegen over de dieren. De commandant leek het allang best te vinden dat er ooit iets ontplofbaars was geweest, en vond het vooral een goede oefening. Ab noemde ook nog even de waterputten die wij hadden doen slaan (zie Nat en Droog). Die pijpen waren van kunststof, dus zouden ze geen signaal geven aan een metaaldetector. Maar er bleek met verschillende middelen gezocht te worden, waaronder robots en honden.

Daarmee was voorlopig wel alles gezegd. We namen afscheid. Bill en Ab bevalen hun neringen aan, en liepen terug naar Us Net. Wiesje bespeurde de schaapskudde, en leidde mij die kant op. We kwebbelden even bij met Frans en Cisca. Wiesje wilde leren hoe ze de hond moest fluiten, en Frans vertelde mij een nieuwe lading blonTjesmoppen. Na een gezellig uurtje trokken wij noordwaarts, benieuwd om hun collega Jan eens te ontmoeten. Die hadden zij nog nooit ontmoet, maar we kregen de groeten mee.

Paarden

De heide zelf liep moeizaam. De droge heidestruikjes prikten, de grond veerde ver in op alle plekken met een veenkussen. Ik had even gemeend, dat we aan de oostkant zaten, nabij het fietspad, maar de schaapskooi ligt van ons uit gezien in die richting hoogstens op de helft. Zou het verre deel al doorzocht zijn? En van de schaapskooi naar alleen al de spoorweg was ook een eind.

De zon begon ook nog eens te branden. Zouden er eigenlijk paden lopen, wildwissels of zo? Ik legde mijn gedachten aan Wiesje voor. Ze keek me ietwat afwezig aan. "We zitten zelfs nog een eind van het zeil," probeerde ik. Bingo! Ze keek nu eerder hulpeloos. Ik trok haar tegen me aan, en streelde haar rug. Dat was het goede gebaar, maar het loste niets op.

We stonden zo een paar minuten, inmiddels eerder troostend dan overleggend. Toen klonk er zacht gebries in mijn nek. Het waren de nachtmerrie en haar inmiddels grote veulen (zie Paard). Wiesje leefde meteen op, aaide en knuffelde de dieren. Ik zocht meteen in de rugzak naar suikerklontjes. Opnieuw bingo. Mijn beurt voor zo'n lange lik over mijn gezicht. De Trojaanse Paarden leken te willen weten wat ons probleem was.

Wiesje was helemaal in sprookjesland, en wees naar het noorden, met een boogje over een bosje op die koers heen. De merrie knikte begrijpend, en wisselde een blik met het veulen. Vervolgens boden ze zich als rijdieren aan. Wiesje straalde van blijdschap, en ik vast ook. We stegen op, en werden vervoerd. Onverwacht soepel, snel en stil. De rijwind was heerlijk verkoelend, zolang ik niet naar Wiesje keek.

Na ongeveer een half uur kwamen we bij de spoorweg, een paar kilometer van het station. De merrie (met mij op haar rug) keek Wiesje aan. Die knikte dankbaar. We stegen af, gaven de paarden een dankbare knuffel, en daar stonden we dan. We gaven elkaar óók maar een dankbare knuffel. Wederzijds drongen lichaamsdelen zich op. Het leek mij niet de tijd en plaats.

Ik keek rond. De paarden hadden volgens mij nog in beeld moeten zijn, maar ze waren weg. We stonden met ons beiden midden op een groot stuk heide, met op twintig meter het naaste boomgroepje, en op twee meter een spoorlijn van niks naar nergens. Geen spoor van Jans kudde. We belden hem op. Hij zat nabij de camping van Ton en Saar, en hij was wel benieuwd naar ons. We hadden hem immers willen bezoeken in Speeltuin 2.

Ik probeerde aan de hand van de rand van de rimboe in de verte een koers te bepalen. Wiesje deed het met GPS. We werden het snel eens: die kant op. Maar was de kortste weg over de hei de beste? Deels, waarschijnlijk. Wiesje talmde. Ze trok haar slipje uit, ik mijn broek en slip, en we deden een vluggerdje net buiten het ballastbed van de spoorbaan. Ik verlangde naar schaduw en een biertje.

We liepen de gekozen richting in, volgden daarna het fietspad, en gingen bij de camping weer de hei op. Saar zwaaide naar ons. We riepen, dat we Jan gingen opzoeken. Ze stak een duim op.

Jan

We vonden Jan op een paar honderd meter van de camping. Een gezette veertiger met felrode wangen. Zijn Duitse herdershond heette ouderwets Hector. (Maar hoe heet die van Frans en Cisca nu toch?) Hij leek in Jans gezapigheid te berusten. Jan was zo'n herder die loopt te breien, dat zegt bijna alles. Ook niet iemand die je je binnenshuis kunt voorstellen. Wel heel betrokken bij zijn schaapjes en Hector.

We brachten hem de groeten over. Hij nam ze peinzend aan, en vroeg zich hardop af, hoe wij zo snel over de hei hadden kunnen trekken. Ik vroeg, wat voor dieren hij op de hei gezien had. Hij keek me priemend aan: "Hebben de paarden jullie gedragen?" We knikten. Er kwam ontzag in zijn houding: "Dan zijn jullie goed volk!" Ik mompelde, dat we ons best deden. Hij richtte zich tot Hector, die oplettend aan zijn voeten zat: "Hoor je dat? De paarden hebben hen gedragen. Goed volk, Hector!"

Jan ontroerde mij. Ik wilde, dat ik iets voor hem had meegebracht. Wiesje las mijn gedachten, zocht in de rugzak, en haalde er een zak pruimen uit. Dat was sinds dat Heidefeest de tweede keer dat ze met pruimen aankwam die we volgens mij niet hadden! Maar ze waren welkom. We gingen gedrieën aan de pruimen.

Na een uurtje werd het tijd voor ons om naar huis te gaan. We namen afscheid van Jan en Hector, en liepen naar het natuurvriendenhuis. Eerst even de pruimen hun werk laten doen. Terwijl ik op de gang buiten de toiletten op Wiesje stond te wachten kwam Ton voorbij. Hij was aangenaam verrast, had blijkbaar Saar nog niet gesproken.

Ik vertelde hem van de soldaten, en dat we Jan bezocht hadden. Ik zàg hem tijdrekenen, maar we gingen er niet verder op in. Trouwens, Wiesje kwam naar buiten. Ze glansde zó, dat ze beslist niet alleen maar had zitten schijten. Ze knipoogde schalks naar me. We zeiden Ton gedag, en begonnen aan de laatste etappe.

Dat was nog een heel eind, voor Nederlandse papkindjes op een zonnige nazomermiddag. Maar de zon stond nu vaak achter de boomtoppen, en aan de rand van de zandweg kon je goed lopen. Zelfs naast elkaar, als je geen bezwaar had tegen veelvuldige aanraking.

Speeltuin

Het hek van de Speeltuin was open. Er waren onverwacht veel klanten, dus de twee vrouwen hadden een man uit hun locomotievenwerkplaats te hulp gehaald. Die liep in een besmeurd blauw ketelpak af te ruimen. We bestelden er thee, kletsten tussen de bedrijven door wat bij, en deden een snelle ronde.

De speeltuin was een uitbreiding geweest van een melkschenkerij, dus van een veeboerderij, maar de vrouwen betrokken eventuele melk van Ab, en deden zelf aan biologische tuinbouw. Wat ze zelf niet gebruikten konden ze ook weer aan Ab kwijt. Ik dacht hardop, dat ze misschien mooi konden samenwerken met Kees: die wilde wellicht kleine hoeveelheden van bepaalde granen, hop, jeneverbes en zo, en had misschien wel tijd om te helpen. Wel, dat zou ik hem vragen, en dan hoorden ze het wel.

Wiesje en ik gingen weer verder. Éventjes kijken bij het station, want zó vaak kom ik er niet. Maar ik kwam er als geroepen (nu één man naar de speeltuin was), want er moest iets zwaars met mankracht verplaatst worden. Vijf minuten werk, een kwartier handen wassen, lot van kleding nog te bezien. Bij Wiesje kwam de stoom uit haar oren. Ik begreep het wel: de rimboe lokte. Ik bedankte dus voor een bakje thee, snelwandelde op Wiesje af, en trok haar mee. Ze moest erom lachen, en het was weer goed.

Hadden we nog tijd? Wiesje dacht van wel. We keken steels om ons heen, zagen niemand, en doken de rimboe in. De plantengroei was de weg naar de poel flink gaan belemmeren. Maar ons plekje was nog als vanouds, en wat we er deden ook. Het laatste licht was verdwenen toen we de Digitale Zandweg overstaken naar huis.

Dag X

Afijn, de soldaten zochten stelselmatig de hei af. Ze belandden na weken helemaal aan onze kant. Uiteraard wilden wij allemaal weten, wat ze zoal gevonden hadden. Dus besloot de commandant tot een informatieve bijeenkomst in de kroeg. Heel toevallig waren ze op een vrijdagmiddag tot en met ons huis gevorderd, het noordelijkste bewoonde huis van Us Net. Hun voertuigen stonden ongeveer bij Kees voor de deur.

Het zoeken werd verdaagd tot maandag, alle uitrusting werd ingeladen, de honden gekooid, en men marcheerde naar de kroeg. Bill stelde het warme water (maar geen douche) van de kerk ter beschikking, wisselde een blik met Mina, en stelde toen zijn eigen douche ter beschikking. Omwonenden volgden dat voorbeeld. Na een uur zaten alle militairen verfrist aan een verfrissing. Rondje van Bill.

De commandant vertelde wat ze zoal gevonden hadden, en toonde enkele voorbeelden. Maar groot was de buit totdusver niet. Iemand (Hans?) opperde, dat de spoorlijn en met name het station wellicht in de oorlog beschietingen of zelfs bombardementen zouden kunnen hebben aangetrokken. Niemand van de aanwezigen had daar weet van. Wiesje belde mevrouw Hoofddoek, die zoiets misschien als klein meisje had meegemaakt, of anders had meegekregen. Die meende te weten van één beschieting van een trein, zo in de lengte, vlak vóór de spoorwegstaking.

Bill had zijn bluegrass-band startklaar. Wiesje en ik vielen in als bediening. Geert en Herman gingen maar weer aan de afwas en zo. De band had succes, de verhoopte omzet werd gehaald, maar de maaltijd wilden de soldaten toch liever thuis gebruiken. We wensten elkaar een prettig weekeinde. En toen waren we weer onder ons, want inmiddels was het kampeerseizoen voorbij.

 

Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).