Laatste wijziging: 2022-06-20 (technisch), 2014-03-17 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).

Larie: "Donkere dagen 1"

[geloof, sex]

Denk aan de bijna-afschaffing in het aantal verwijzingen naar buiten. Houd Wikipedia en YouTube gereed.

Let voorts op het snel-afwisselende verschil tussen verleden tijd (het verhaal) en tegenwoordige tijd (hetgeen ten tijde van schrijven nog steeds geldt).

Binnen 1 - Buiten - Handel - Binnen 2 - Nachtwacht - Spoor - Patat - Uiteinde

Binnen

Himmelhoch betrübt [geloof] gaf al een aanwijzing: Wiesje en ik trokken nu even meer op met de jaffa's. Wiesje vindt (al lang) in Esther de uitdaging die ze in Cisca vond toen de herdertjes nog in de buurt waren, ik voel me aangetrokken tot de levenswijsheid die David onder zijn stoerheid verbergt, en zij zien ons als hun vertrouwdste verbinding met de rest.

De kortste dag naderde, dus ook week 52, en dan voelen zij zich altijd eenzamer dan anders. Weliswaar bij elkaar en desgewenst onder vrienden, maar toch ver van hun geboortegrond en van degenen die hen ooit het naast stonden.

Wiesje en ik verbleven veel bij hen: hun mondvoorraad bood ook ons alle lekkers, maar omgekeerd niet. Voorts voelen zij zich niet op hun gemak in zo'n brandpunt van het bovennatuurlijke als de konijnenflat. Daarentegen hadden zij dag en nacht een electrische menora branden.

Een alinea over eten. De boys lijken me kanshebbers voor een Michelin-ster. De jaffa's laten makers van joodse delicatessen bestellingen (uiteraard just in time) afleveren bij de groothandel vanwaar Speedy de containers naar Ab brengt. Bij hen vieren voelen Wiesje en ik ons toch altijd ietwat opgelaten, ondanks haar heerlijke vlaaien en mijn aanvaardbare patat. Anderzijds vertaalt onze eenvoud zich in veel kleinere uitgaven voor levensonderhoud.

Ook David en Esther hebben hun huiskamer, keuken en voorraden beneden, en hun slaapkamer en hun badkamer boven, maar zij hebben geen traplift. De wedijver van Wiesje en Esther noopte ons tot verblijf in de huiskamer, in een volstrekt verbroken dagritme afgewisseld met eten koken en (kreun!) boven baden of douchen.

Wiesje kan zich in zakelijkheid verliezen, "... en dan grijp je zijn slappe zó beet...", maar ook ons beiden ongewild kwetsen: "Kom op, ouwe bok! - ... - Shi-i-i-i-it! Blijf!!!" ("Blijf" slaat dan op haar zorg om ons leeftijdsverschil.) Dan maakt ze het bij het eerstvolgende (zwaar uitgedunde) ochtend- of avondritueel wel weer goed, en dat kan ze óók weergaloos, maar ik zou de mening van mijn prostaat wel eens willen horen.

Die klier zie ik al vóór mij: een kleine man met een bijna kaal hoofd, een dikke hoornen bril en een welbesmeurde stofjas, die hoofdschuddend zegt dat hij zijn uiterste best doet om mijn zaakje gaande te houden, maar dat mijn gedrag hem meer dan ten gronde gedemotiveerd heeft. Ja, ik zie mijn prostaat (voorstander lijkt me hier een gotspe) als een sappelende rijwielhersteller, niet als bicycle repair man van Monty Python, niet als de scheepswerktuigkundige die ik ooit met prostaat en al eventjes ben geweest, niet als de arts die het waarschijnlijkst de mededeling zou doen.

We wisselen met hen niet van maatje (zoals nog af en toe met de girls), het blijft kijken bij de buren (op de andere helft van de tweepersoons matras). En dan zei Wiesje op zo'n toon alsof de basilicum op is: "Ja, en als hij geen voorhuid heeft, dan moet je..." En ze wilde steeds onderzoeken, hoe David en ik opgewonden raakten van de aanblik van de andere vrouw. Wel, dan keken hij en ik elkaar eens uitgeput aan. Ik heb (bij wijze van spreken) aan een half hormoon genoeg om Wiesje aan het spit te kunnen rijgen, en David evenzo Esther, maar ik geil niet op Esther. Zij evenmin op mij, maar wie geilt er niet op Wiesje! Bovendien werd de benodigde oplaadtijd ons niet gegund. De wedstrijdjes met Frans en Cisca vielen bij dit geweld in het niet, zelfs de trio's met Sheila (die dacht dat de helft van 100% veel meer was dan 50%). - Oh, wacht! Dáárom wilde Wiesje het steeds: die zekere 2-1 winst was zelfbevestiging.

Afijn, we waren dus een tijdje bij de jaffa's, maar ik zou het niet kunnen schatten: geen enkel houvast aan slapen, eten of drinken. Al helemaal niet aan de keren klaarkomen. Zelfs Wiesje wist het niet: die zat in een soort gamers roes. Ik vroeg me nog ijlend af, of Ab en Sophie het ontbreken van onze bestellingen zouden bemerken. Waarschijnlijk wel, want als de jaffa's of wij een bestelling overslaan, dan denkt "iedereen" dat we (of zij) druk aan het raggen zullen zijn. Dat klopt dan wel.

Maar... al die tijd was het: de meiden met hun huisdieren tegen elkaar. David en ik keken elkaar flets aan: wraak! Bibberig gingen wij in de tegenaanval: beetje likken, beetje zuigen. Geleidelijk konden we ook onze handen weer gebruiken. De meiden vonden het prachtig. Uiteraard: we kennen elkaars genot en gerief - maar David en ik hebben hen toch echt moeten vermanen om ons niet meer zo te forceren. Berouw, knuffels, slapen, daarna zowaar een sur place!

We lagen voldaan te bekomen. Wiesje stelde vast, dat ze het biologisch toch lekkerder vond dan opgefokt, en sprak de hoop uit dat ze zich niet meer zou inlaten met neukwedstrijden of manproeven. Esther beaamde het, David en ik overeenkomstig. Biologisch knuffelkwartier.

David en ik kwamen overeind, want allevier voelden we aandrang. Maar ja, Wiesje te zien liggen glanzen bij het licht van de menora: die gelukzalige glimlach, die prachtige tepels als schizofrene zonnewijzers (een kaars per tijdzone?), en in de schaduw dat vochtige plekje - wel, dat wekte dan blijkbaar minstens genoemd half hormoon op. Ik zeeg door de knieën, en neukte Wiesje met een mate van tederheid die ons beiden opviel. Wauw! Ook David nam een herkansing, en durfde onder het bijkomen te bekennen, dat Esther deze beurt aan de aanblik van Wiesje te danken had. Sommigen zouden afgunstig worden, maar Esther speelde een arm vrij, en gaf Wiesje (op mij) een paar heerlijke aaien. Één ervan schoot door tot op mijn huid, en op slag had ik er bijna weer een half hormoon bij. Wiesje schoof met haar bovenlijf van mij af, en gaf Esther (onder David) een kus.

De blazen eisten nu voorrang. Esther ging meteen koffie zetten. We douchten per stel. Even later zaten we aan de keukentafel, met koffie, en met brood en witte bonen in tomatensaus. Jawel, zij ook met een spiegelei. (Geen joodse delicatessen als "ontbijt". Waren die inmiddels op?) David keek de kring rond: "Zullen we gaan kamperen?" Nog steeds hadden we (minstens Wiesje en ik) geen besef van tijd (zelfs maar datum) en weer. Hoe dan ook, Wiesje wil zondermeer mee kamperen, mijn mening doet er dan niet toe, en Esther mag dan een deserteur zijn, ze doet niet onder voor een marinier. Ach, ik ben een watje (met staaf!), maar ik kan Wiesjes hang naar buitenleven steeds hartgrondiger onderschrijven. Aldus besloten.

Buiten

Het bleek bijna elf uur 's avonds, op zich best lekker, maar met een venijnige noordenwind. We gingen gevieren naar ons huis, raapten daar ons tentje en overige benodigdheden bijeen, gingen terug naar Jaffa (Hoe moet je het huis van de jaffa's anders aanduiden?), pakten daar hun spullen (geen tentje, wel slaapgerei, en leeftocht voor ons vieren) en vertrokken.

Ze gingen ons voor, hoofdlampjes uit, de rest van Us Net door, de Digitale Zandweg af, een eind in de richting van het viaduct. Veel zuidelijker dan het pad naar boerderij Veldzicht doken we rechtsaf, de rimboe in. De eerste meters waren bijna onbegaanbaar, maar vervolgens liepen we achter elkaar op een smal pad: David voorop, Esther achterop, wij ertussen.

We liepen misschien een kilometer, tot een kleine laar. Ze namen ons bij de hand, en wezen in het schemerdonker van waarschijnlijk maanlicht door zware bewolking heen: hier is gras om te kamperen, daar is water. Wij moesten aan de poel in onze rimboe denken, Wiesje ook aan bloedzuigers (zie Veldzicht).

Wiesje en ik zetten ons tentje op, ingang op het zuiden, wij allen bliezen luchtbedden op. Ik verwachtte half discussies over het gebruik van de tent, maar de jaffa's beliefden niet eens een tent, en legden hun matras en ruime slaapzak met de ingang op het oosten in de luwte vóór onze tent. Tot aan de tentstok, opdat wij niet zouden struikelen als we eruit zouden moeten, en opdat we met de hoofden bijeen konden praten.

Even gezamenlijk terzijde plassen, dan de slaapzakken in. Tentflap kwart, een driekante opening dankzij een wasknijper. Even later kregen we van een blote arm een plastic beker wijn aangereikt. Blote arm van Wiesje nam die aan. De andere arm verscheen met een volgende beker. De armen klonken bijna geluidloos met de bekers. De andere arm verdween in de donkere opening van hun slaapzak.

Ja, de jaffa's hebben zo'n slaapzak die een tent overbodig maakt, en een matras slechts aanbevolen bij gebruik op de vloer van een bewegend vervoermiddel of bij manlijke sexuele daden. Sinds zekere sketch van Billy Connolly heb ik er de angst voor die ik als kleuter had in een groot bed. Onze aaneen te ritsen eenpersoons slaapzakken zijn slechts bedoeld voor gebruik op een verende ondergrond, beschermd tegen neerslag. Ik kan er nèt in de lengte in.

Inmiddels kenden Wiesje en ik de grootte van onze slokken wel. We hebben die ooit thuis (in bad) met water (geen badwater) gemeten en "geijkt". Elk een "standaardslok", en dit bekertje was halfleeg - of halfvol. We zetten het op een veilig plekje in de tent, en fluisterden binnen de slaapzak "Welkom!" Avondritueel, ochtendritueel. geen wedstrijd maar "biologisch", en uiteraard aangepast.

Die ochtend bleek het bekertje leeg. Uit het noordwesten sloeg regen tegen de tent. Geen stortbui, wel van die regen waarvan de koude druppels lijken te spotten met de waterdichtheid van tentdoek en regenkleding. In de ochtendschemer lag de slaapzak van de jaffa's er rustig bij, maar de vorm wees op stand 69 binnenin.

Hoe nu? We besloten plassen en wassen samen te voegen: één voor één bloot naar buiten, plassen, met regen of desnoods slootwater wassen, de tent in, waar de ander met de handdoek klaarzat. Minder doeltreffend en aangenaam dan even in de sneeuw rollen, maar ja...

Ik ging eerst, gleed vóór het bereiken van de beoogde plasplek uit op het natte gras, en viel op mijn achterhoofd. Ik nam drie tellen rust, maar wuifde liggend naar Wiesje. Ik kwam, toch ietwat duizelig, op handen en knieën, besloot tot het aloude succesnummer, plaste in die houding, douchte daarna kort in de regen, en snelde behoedzaam terug. Wiesje lachte zenuwachtig, en droogde me teder af. Ik trok alvast een T-shirt en een trui aan.

Wiesje liep behoedzaam naar de rand van de laar, keek over de afstervende planten (brandnetels en varens), keek verrast, en stak haar hand uit met de rug naar voren. Daarna gebaarde ze naar de tent, deed haar plas, nam een schaduw van een douche, en kwam teruggelopen, dollend met een jonge wolf. Ik sloeg de handdoek om haar heen, en zocht de koekjes.

De vorm van de slaapzak buiten veranderde. Esthers hoofd verscheen, even later gevolgd door een hand met een pistool. Wiesje wierp zich met handdoek en al in het gras voor die hand: "Niet schieten!" Ze kwam moeizaam weer overeind, en toen hadden hand en pistool plaatsgemaakt voor het hoofd van David.

Wiesje zat nu in de regen op het gras, de handdoek min of meer om haar schouders. De wolf herinnerde mij aan Rataplan (van striptekenaar en -schrijver Morris): "Ik dacht toch echt dat ik een koekje zou krijgen..." Ik had inmiddels de rol in handen, en gaf die aan Wiesje. Ze hield (nog steeds zittend) een koekje op voor de wolf. Die leek het mee te spelen, en kwam met de voorpoten even net los van het gras. Hap! Wiesje draaide ietwat, en liet ook Esther en David happen naar koekjes. Toen ze mij een koekje wilde voorhouden, greep ik haar pols en trok haar de tent in. We lieten de wolf de tent in, en maakten dat Wiesje min of meer droog en schoon werd, met een T-shirt en een trui aan. Daarna gaf ik de wolf een koekje. Hij aanvaardde het met een blik die zei: "We kennen elkaar nog niet, maar je lijkt me een geschikte vent." Uiteraard herinnerde me dit aan die wolf laatst in Tirol (zie Himmelhoch betrübt [geloof]).

Wiesje noodde de jaffa's de tent in, ik maakte ijlings ruimte. Esther lobde twee handdoeken en twee T-shirts naar Wiesje, snelde achter David aan naar een andere plek aan de bosrand, daarna opgelucht naar de waterkant. Ze deden een platte duik in wat wellicht hun poel was, kwamen bijna meteen het water weer uit, en waren al met al binnen een minuut droog in de tent. Zij als schootzitters op ons ene tot stoel gevouwen luchtbed, wij op het andere, de wolf op Wiesjes en vooral mijn voeten.

Esther keek vragend, en Wiesje antwoordde: "Neem nou van ons aan, dat je in Us Net en omgeving geen vijanden hebt, tenzij je die zelf maakt. Behalve Bobbie destijds." (Zie Heibel [geloof].) Ze gaf de wolf een verlekkerde knuffel, en vervolgde: "Dit is één van die vier die bij ons in de tuin geboren zijn. Wat is ie al groot!" (Zie Speedy [geloof, sex].)

Esther stak aarzelend de rug van een hand uit naar de wolf. De wolf besnuffelde die, en meteen ook maar de naaste hand van David (op Esthers blote dij). Hij leek de geuren te herkennen. Ik reikte Esther de rol koekjes. De wolf snapte het spelletje, en deed braaf mee. Esther haalde hem aan, en hij ging op hun voeten liggen. Wiesje verschikte mijn handen op haar dijen.

Na een stilte van enkele tellen nam de wolf afscheid. David keek mij aan: "Zien jullie hier dingen die wij niet zien?" Ik meende: "Zien is niet de vraag. We weten dat er méér is, en dat vertoont zich met een boodschap of desgevraagd." David vernauwde zijn ogen: "Dat klinkt als iets Hogers." Ik knikte, en zei: "Wij weten ook niet precies hoe het zit. Soms lijken wij in twee werelden te leven. Niet alleen Wiesje en ik, niet alleen hier. Laatst in Tirol ook...Je zou onze verhalen met waarschuwing "geloof" kunnen lezen voor wat we wanneer waar hoe meegemaakt hebben. Of je kunt het kwartet of de goten naar hun ervaringen vragen."

Esther vroeg zacht: "Zou dat hogere ook vrede kunnen brengen aan ons land?" Ik neuriede een paar maten "Hatikwa". Ze begon schokkend en geluidloos te huilen. David streelde haar troostend, maar weldra huilde Esther bij Wiesje uit en David bij mij. Ik beet op mijn lip om niet onbedoeld zout in de wond te strooien.

Misschien denk je: "Nu komt het!" - maar wat zou hier hebben moeten komen? Als iemand "de" oplossing zou hebben voor het geschil dat al tientallen jaren de waakvlam is van de wereldwapenhandel, dan zou die ze allang voorgesteld hebben. En wat zouden onze bovennatuurlijke vrienden kunnen bereiken, daar waar zij geen invloed meer hebben (nou ja, Jezus een klein beetje)?

Zwijgend gingen we aan de inmiddels lauwe koffie uit een thermoskan. Geen trek in ontbijt. De sfeer herinnerde Wiesje en mij aan de eerste dagen in dat chalet laatst. Toen konden we muziek maken, maar nu en hier niet. Met het bekertje leeg ging Wiesje rechtop zitten: "En nu?"

Ze had onderuit gezeten met mijn handen in haar lies, maar nu raakte haar flap mijn eikel. Ze antwoordde zichzelf "First things first!", rukte zich trui en T-shirt van het lijf, draaide zich met onnavolgbaar knieënwerk met haar gezicht naar mij toe, sjorde mij evenzo de kleren uit, genoot even van haar borstjes tegen mijn wangen, sjorde met beide armen langs mij heen de haken los van de riemen die ons luchtbed tot stoel gevouwen hielden (Ik snap niet hoe haar dat lukte!), en liet ons aldus min of meer neerkomen: zij op mij op het bed in een tentje waarvan de vierpersoons verwarming amper opwoog tegen de koude wind buiten. Ruimte voor omrollen was er niet, maar Wiesje prikte zich soepel op mij, en reed me liggend af.

Even later lagen David en ik te bekomen met Esther en Wiesje op ons. We tastten naar de kledingstukken (onze slaapzak zou ook gekund hebben), en bedekten daarmee de bezwete ruggen van de meiden tegen de koude. Esther hernam de vraag: "Ja, wat nu?"

Geleidelijk drong de koude zich op in de plaats van een antwoord. Maar dan wel met een omweg. Van de stoere jaffa's hoef je geen gemekker over ontberingen te verwachten, zeker niet als die volgden uit hun eigen voorstel. Van Wiesje, ongehard buitenmens, evenmin. En ik, watje met staaf, had het niet koud. Bij elke koude windvlaag voelde ik Wiesjes tepels eventjes verharden. Doorgaans heuglijk, maar nu was mijn testosteronspiegel laag genoeg voor werkelijkheidszin. Dus was toch ik het, die voorstelde dat we zouden teruggaan. David, die het evenmin koud zou hebben als ik, bromde "Als jij dat wilt...", maar de teerling was geworpen. Even later sjokten we terug.

Het was een dinsdag of vrijdag, want Ab reed net een container naar zijn loods. Hij zag ons naderen, stopte zijn trekker midden op de weg voordat hij die achteruit de loods in zou draaien, en wachtte. Hij leek opgelucht, in het stuk gezicht dat niet door zijn capuchon bedekt was en in zijn woorden: "Handel kwijtraken is erg, maar vrienden kwijtraken nog erger. - Was het leuk?"

Tja, we hadden gedaan wat we wilden doen, en we hadden er geen spijt van - maar leuk? We knikten, blijkbaar net krachtig genoeg om Ab, die ons zo goed kent, gerust te stellen. Ik voegde toe: "Ik geloof, dat we weer eens iets moeten bestellen." Ab grijnsde, en wees met zijm duim op de container achter hem: "Doe maar rustig aan...!"

We sjokten door. Ter hoogte van Jaffa stopten we, keken elkaar aan, deden een groepsknuf, en gingen ons weegs.

In onze tuin ontwaarden we onder het overgebleven groen twee jonge wolven. De ene leek de andere te bezweren, dat hij ons net nog daarginds had gezien, en dat we koekjes hadden. Wiesje greep in het buitenvak van mijn rugzak. Smakkend lieten ze ons binnengaan.

We gingen meteen naar boven. Wiesje liet het bad vollopen, ik zette het koffie-apparaat aan, we kleedden ons uit, en bekeken eerst even op bed de koppen van de ingekomen berichten. Hé, Wiesje had een bericht van Nelleke.

Met lege darmen en een gezamenlijke mok koffie bepeinsden we in een heet bad, wat Nelleke bedoelde. Haar bericht leek een verzoek om bij Fred en haar te komen logeren om uit te vinden of het bij hen spookte. Wiesje zou haar na dit bad opbellen. Maar "first things first", en nu kon het niet aan koude liggen. Toch handig, dat luchtbed in de badkamer!

Handel

In het donker van diezelfde decembermiddag zaten we bij Fred in het kantoortje van zijn garagebedrijf te wachten totdat Nelleke van een afspraak op haar kantoor in de stad zou thuiskomen. Linda, de begrijpende verkoopster van Freds boerderijbenodigdhedenwinkel onder hetzelfde dak, zat er ook bij, want klandizie aan haar kant was helemáál onwaarschijnlijk. Heel prettig, want nu konden Fred en ik over boutjes en moertjes praten, terwijl Wiesje Linda uithoorde over het verwennen van hond- en paardachtigen. Vervolgens bleek Linda een oomzegster van Berend, en toen verdronk de technische praat in twee spraakwatervallen.

Zodoende ging toch nog onverwachts de buitendeur van dat kantoortje open. Een wind- en regenvlaag joeg Nelleke naar binnen. Ze bleef nog net overeind op haar naaldhakken, zeilde op Fred af, gaf hem een knuffel die Wiesje en mij nieuw inzicht gaf in "kort maar krachtig", gaf ook Linda een kus die mij het vereiste "gezagsverhouding" in een arbeidsovereenkomst deed betwijfelen, gaf Wiesje en mij een vluchtige maar krachtige hand, en kwam in een algemene meerkeuzevraag tot stilstand: "Wat doen we: hier blijven tot sluitingstijd, verwijzen naar hiernaast, hiernaast dichtdoen en verwijzen naar Linda hier, alles dichtdoen, eerst even met Wiesje de supermarkt door?"

Het werd dat laatste: Nelleke en Wiesje de supermarkt in. Binnendoor, want de wereld genaamd Eikenrode bleek echt klein: de supermarkt bleek van Bob, de broer van Fred, en Linda bleek de vrouw van Bob. (Dus niet te verwarren met Bob en Marie bij ons in Us Net.) Ook die gezagsverhoudingen bleken dus vaag. Linda en Fred konden wel lachen om mijn gepuzzel. Linda verklaarde: "Bob en Fred zijn nazaten van de dorpssmid en van de molenaarsdochter. Fred heeft toevallig een juriste gevonden, en ik heb diploma's voor detailhandel en horeca. Met z'n vieren hebben we deze drie bedrijven en het kantoortje van Nelleke aan het plein, en zij werkt dus ook op dat notariskantoor in de stad." Fred vulde aan: "We kunnen ervan leven door steeds elkaar bij te springen. Maar die jongens die jij hier gezien hebt, zoons van mijn zus trouwens, die kan ik geen vaste baan aanbieden. Doodjammer, want het zijn rastechneuten."

Dat laatste deed mij opveren: "Ik moet denken aan de knutselaars bij ons. Aan Aart, aan onze schipper Bob, en aan Sans Perail. Misschien hebben die contacten. Je zou het ook via Ab kunnen spelen." Fred ging zitten broeden, Linda verdween peinzend binnendoor naar "haar" winkel.

Nelleke en Wiesje kwamen terug met boodschappen. Er staken twee komkommers uit omhoog. Fred keek verbaasd, en Nelleke wees naar Wiesje: "Háár schuld!" Fred keek naar mij, ik knikte, hij werd knalrood.

Fred hervond zich, keek op een wandklok, tuurde naar buiten, en besloot: "Volgens mij komt er vandaag niemand meer. Blijven jullie maar hier zitten, dan help ik Linda en Bob afsluiten." Nelleke vervolgde een verhaal aan Wiesje, en ik besefte ijzend dat het de opmerking van Gerben over Angela (zie "Himmelhoch betrübt") aanvulde: ze dwaalde nu ook door de straten van de stad "met een reflecterende gordel die iemand eens om haar middel heeft bevestigd, al weken geleden, en het ding valt steeds ruimer... Je kent die mannenpraat van 'Ze moet gewoon een goeie beurt hebben!', maar geen man zou het nog willen of durven. Ze is waarschijnlijk de enige die een uitkering ontvangt zonder die te hebben hoeven aanvragen."

Wiesje, naast mij op een oude leren bank, streelde mijn dij, en peinsde: "Zouden wij haar kunnen helpen?" Nelleke zweeg verbluft. Ik overwoog, mijn hand op die van Wiesje: "Als iemand haar kan helpen, dan jij. Maar wanneer, hoe, waar?" Wiesje keek me opvallend zelfverzekerd in de ogen: "Eerst Nelleke en Fred." Nelleke zei onhandig: "Jullie zijn er maar druk mee." Wiesje klonk nu opvallend bedeesd: "Zonder ons was Angela niet zo afgegleden..." Nelleke knikte langzaam en begrijpend.

Fred, Bob en Linda kwamen binnendoor het kantoortje binnen, jassen aan, Bob een draagtas etenswaren in de hand. Fred sloot de binnendeur af. Ook Nelleke, Wiesje en ik trokken onze jassen aan, en namen onze bagage op. Kort overleg over onze fietsen: hier (binnen) achterlaten of meenemen? Fred meende: "Zet ze maar bij ons in de bijkeuken. Rij maar achter me aan, het is vlakbij."

Zo gezegd, zo gedaan. We namen vluchtig afscheid van Bob en Linda, en volgden de achterlichten van Nellekes autootje. Naar de grote weg, linksaf, langs de kringloopwinkel, linksaf naar waar blijkbaar ooit een weiland was opgeofferd aan een nieuwbouwwijk van een handvol vrijstaande huisjes. Tweede huis links, en de achtertuin moest welhaast aan het bedrijfspand grenzen.

Binnen 2

We zetten de fietsen in de garage (dus toch niet de bijkeuken), en Nellekes auto ging aan het stopcontact. Nelleke verklaarde: "De afstanden zijn kort genoeg, en in de stad of in de file is electrisch heerlijk." Door de bijkeukendeur gingen we het huis binnen. Jassen aan de kapstok, fietstassen eronder. Ook deze huiskamer had een bankstel. Wiesje en ik ploften op de tweezits, want de middelste plek op de driezits bevatte leesvoer van twee kanten, en uiteraard houden we graag huidcontact.

Fred haalde bier voor zichzelf en mij, Wiesje vergezelde Nelleke voor de afwisseling in een glaasje sherry. Nelleke veegde het leesvoer naar een bijzettafeltje, deed wat van haar kleding los, en kroop tegen Fred aan. Ze lachte: "Voor jullie hoef ik me niet in te houden." Wiesje stond op, en trok de maillot onder haar korte rokje uit. Ze plofte dwars neer, haar benen over de mijne. Het herinnerde mij aan Flinterdun [sex].

Na één sherry vertrok Nelleke naar de keuken: "Normaal koken we samen, maar ik laat jullie nu even over aan Fred." Geen boutjes en moertjes dus, de uitleg over spoken stilzwijgend op de rol voor na het eten. Ik was benieuwd naar een openingszin van Wiesje. Die wist heus wel, dat ik om harentwil geen gesprek met een techneut begon, keek de kamer rond, en deed een dubbele opening: "Geen kinderen en ook geen huisdieren?" Fred schudde zijn hoofd alsof hij iets anders had willen zeggen, keek ons beurtelings strak aan, en sprak: "We werken allebei best hard, althans lange dagen, Bob en Linda ook trouwens, dus we hebben weinig tijd voor kinderen of huisdieren. Ik herinner me nog vaag de smidse van mijn opa, één van de laatste in de streek. Zodoende houd ik wel van paarden. Nelleke houdt uiteráárd van paarden, dus soms gaan we naar een manege en huren we paarden om een dagje te rijden. Of we gaan ergens een dagje roeien. Zoveel lichaamsbeweging hebben we in ons werk niet. En de zorgen zijn wèl vermoeiend."

Wiesje overtrof zichzelf, want ze zocht het waarschijnlijke onderwerp zelfs op: "Zorgen over geld?" Fred knikte: "De bedrijvigheid in deze streek loopt terug, de bevolking ook, en de concurrentie is feller. Iedereen verwacht dat we alles op voorraad hebben en voor de laagste prijs kunnen leveren. Maar ze vergeten de rentelasten van die voorraad. Bovendien zijn we uit het dorp naar deze nieuwbouw verhuisd nèt voor de crisis, dus we hebben een geweldige schuld aan de bank..."

Hij keek naar zijn glas, en we meenden er een traan in te zien vallen. Hij keek op met een gemaakte glimlach, en herstelde: "Oh, over de bank zelf heb ik niet te klagen: de Rabobank hier uit de streek, met jullie Albert in het bestuur. We kennen elkaar en elkaars omstandigheden. Toen wij nog spaarden voor deze verhuizing, toen hebben wij anderen aan krediet kunnen helpen. Het is, ik weet niet of jullie dat in het westen ook kennen, een soort nabuurschap." Wiesje kende het niet, maar ik kende het van mijn vader, en vertelde. Ze knikte begrijpend, Fred instemmend.

Nelleke keek om de hoek van de keukendeur, en gaf Fred een wenk. Een regenboog aan lekkere etensluchtjes ging hem voor bij het tafeldekken. Fred had nog één zin toe te voegen: "De laatste jaren zijn ook nog eens wat klanten van de bank faillietgegaan, dus die best wel grote lening aan òns is voor iedereen belangrijker geworden."

Het eten was heerlijk, maar de zorgen straalden van Fred af (eigenlijk omgekeerd: een zwart gat zoog alle opgewektheid op), en Nelleke kon geen weerstand bieden. Misschien zou ze tegenover andere gasten over leuke dingen getjirpt hebben, maar tegenover ons durfde ze zichzelf te zijn. Net zoals in die liefkozingen.

Wiesje bleef zichzelf overtreffen: "Ik heb me nooit met geld bezig hoeven houden. Blijkbaar heb ik ontzettend veel geluk gehad. Mijn ouders zullen het in het begin niet breed hebben gehad, maar ze hebben mij niets laten merken. Of misschien was dat de ware reden dat ze zo weinig tijd voor mij hadden. En sinds ik met Larie ben, heb ik me nooit met geld hoeven bemoeien. Het wàs er gewoon. En toen kwam die erfenis van Doekje, en de muziek. En het helpen bij Sophie en Ab, of Mina en Bill. Larie heeft me wel laten zien, hoe krap de herdertjes zaten totdat hun contract herzien werd."

Nelleke en Fred keken Wiesje goedkeurend aan. We zaten om en om aan een ronde tafel. Ik stond op, liep naar Wiesje, en gaf haar van achteren een knuffel van verdienste. Nelleke zuchtte: "Ik kan het niet maken om buitenshuis geen beha te dragen, en ergens mis ik blijkbaar de klik om die thuis meteen uit te gooien." Ze voelde drie paar ogen, stond op, en ontkleedde haar bovenlichaam. Fred haastte zich naar haar toe voor een knuffel.

Wiesje trok meteen haar T-shirt uit. Ik herrees uit mijn stoel, trok mijn T-shirt uit, en haastte me weer naar Wiesje voor een nieuwe knuf. Tussen ons geldt het ontbloten van zekere delen als gebod om die onverwijld te liefkozen, een onverminderd grote eer en een minstens gelijkgebleven genoegen.

Fred verontschuldigde zich voor het moeten dragen van een overhemd, dus iets met veel knoopjes. Nelleke vergaf het hem met een zodanige knuf, dat Wiesje opzichtig de kamer rond ging kijken. Fred en Nelleke keken haar (en afwisselend mij) bijna ongerust aan. Ik knipoogde: "Ze zoekt een scorebord." Ze schaterden opgelucht. Fred trok zijn overhemd uit.

Wiesje en ik drongen ons op voor de afwas: wij in de keuken, Fred en Nelleke in de huiskamer. Daarna zaten we allevier slechts in slip danwel string aan de koffie, Wiesje had voor haar en mij één mok gezocht, gevonden en ingeschonken. Nelleke haalde snel nog een mok, en goot hun beider kopjes erin leeg. Wiesje juichte: "Yesssss...!"

Nelleke kwam terzake: "De laatste weken horen we 's nachts in de keuken geluiden die wij niet kunnen verklaren. We zijn te moe om zelf te gaan kijken, en juist in de nacht van zondag op maandag, als we niet zo moe zijn, dan horen we minstens dat ene slorpende geluid niet. Jullie schijnen meer waar te nemen dan anderen, daarom kwamen we op het idee om jullie te vragen om hier in de huiskamer te eh... overnachten, en te kijken wat jullie kunnen ontdekken. Zouden jullie dat willen doen?" Natuurlijk was dat geen punt!

We brachten eerst alles in gereedheid: we legden een laken klaar om straks over de driezitsbank te leggen. Vervolgens beperkten Wiesje en ik ons tot thee bij het klaverjassen. Al om tien uur gingen Fred en Nelleke naar boven. Nelleke verontschuldigde zich met "Ik moet nog strijken!", en wees daarbij op de bobbel in Freds slip. Wiesje wist het ongezien: "Ik ook!", en vervolgde peinzend: "Wat krimpen ze onder het strijken, hè!" Fred en ik wisselden een gemaakt-berustende blik, voordat hij zich vlak achter Nelleke de trap op haastte.

Nachtwacht

Daar zaten we dan, meteen maar bloot op het laken op de bank. De enige verlichting was onbestemd licht van buiten, maar we hadden onze hoofdlampjes bij de hand en een leeslampje gereed, gericht door de open gangdeur op de aan staande keukendeur.

Het leek ons geen gelegenheid voor een echt avondritueel, maar ook in stilte zittend kunnen wij met "nuttige handwerken" een laken bevlekken. Daarna richtten wij ons op geluiden. We konden ons eerst een aardig beeld vormen van Nellekes "strijkwerk", dus vervielen wijzelf weldra in herhaling. Daarna werd het boven stil.

Inderdaad hoorden we geluiden uit (vermoedelijk) de keuken komen: genoemd slurpen, gesis en een soort gespat. Het gesis en gespat ging ongeveer bestendig om en om, het geslurp leek langzaam in kracht en frequentie af te nemen. En dan was er soms een schurend geluid. We trachtten dat alles te duiden.

Na een tijdje (kwartier, uur?) slopen we naar de keuken, Wiesje voorop. Ik moest plotseling denken aan David en Esther in Kind, en had een binnenpretje bij deze belachelijke vergelijking. Middenin de keuken stonden we stil, in zo'n staande knuffel van achteren. Mijn pik jengelde halfstijf bij Wiesjes lipjes. De kou trok van het zeil onze blote voeten in.

De keuken was vrij klein, voor één persoon alles met een halve stap binnen bereik, voor twee geliefden geweldig, voor twee vijanden of meer dan twee personen een vechtkooi.

Het slurpen kwam van links op het aanrecht. Ik herkende de thermosfles die bij Fred in het kantoortje had gestaan, en begreep meteen waarom die één nacht in de week niet zou slurpen.

Het gesis en gespat kwam van rechts op het aanrecht, helemaal bij het raam. We voelden (meer dan zagen) warmte daarvandaan stralen. Hoog erboven stak een aluminium pijp van de afzuigkap schuin boven het raamkozijn door de buitenmuur. Ik stapte vanachter Wiesje naar die hoek. Ik bespeurde zoiets als een warmhoudplaatje.

Intussen hoorden we ook het schurende geluid. Het kwam van onder de vloer, en leek te bewegen. Wiesje wist het me met één gebaar te verklaren.

Ik opende de thermosfles een stukje, zag tegen de lichte tegels achter het aanrecht een donker snoer uit een stopcontact komen, volgde het behoudzaam naar het warmhoudplaatje, en trok de stekker uit het stopcontact. Vervolgens hernamen we onze staande knuffel. We hoorden nu nog slechts af en toe het geschuur. Na een tijdje (vijf minuten, kwartier?) ging Wiesje mij voor naar onze bank. Geleidelijk verschoof onze aandacht zich (nog verder) van de keuken naar elkaar.

Ongeveer tegelijkertijd verwerkte mijn brein de prikkels "Slapen jullie?", het aangaan van een lamp, een koude rug, Wiesjes warmte tegen mijn borst, en een volle blaas. Ik bewoog waarschijnlijk, en uiterlijk dáárvan ontwaakte ook Wiesje, tussen mij en de rugleuning van de bank. Nou ja, tussen... een zitbank is nog ondieper dan een eenpersoonsbed, dus Wiesje lag half op mij. We gingen overeind zitten. Fred en Nelleke trokken stoelen van de eettafel bij, en gingen in slip zitten. Zo duidelijk heb ik nog nooit iemand met lichaamstaal "Vertel!" zien zeggen.

Wiesje was nog niet helemaal wakker, dus ik begon: "Dat geslurp was het gemakkelijkste: Freds thermosfles. Op zondag vult hij die niet, dus trekt die geen vacuüm bij afkoelen." Fred sloeg zich voor het hoofd: "En ik neem die fles pas een paar weken mee, omdat het koffie-apparaat daar stuk is." Ik vervolgde: "Het gesis en gespat horen bij elkaar. Er condenseert water tegen de afvoer van de afzuigkap, en dat valt op een warmhoudplaatje dat blijkbaar al de hele tijd ongemerkt aanstaat." Nellekes beurt: "Dat moet dan zijn sinds die fondue..." Wiesje kon het geschuur verklaren: "Ik gok op een egel."

Fred ging lachend naar de keuken, zo te horen om een ketel koffiewater op te zetten. Wiesje maande Nelleke: "Je hebt alweer strijkwerk!" Nelleke schokte verheugd en betrapt, haar tepels sprongen vooruit. Ze snelde naar de keuken. Wiesje en ik gingen samen naar de WC. Die was "1,0 persoons", dus Wiesje en ik snelden gauw opgelucht terug naar het laken. Er was nog genoeg ruimte voor vlekken.

Fred en Nelleke ontbeten aan tafel, Wiesje en ik beliefden slechts een gezamenlijke mok koffie op de bank.

Nelleke keek naar ons, en vroeg: "En nu?" Wiesje deed, alsof ze in een agenda bladerde en een vinkje zette: "Angela?" Nelleke peinsde: "Waar zouden we die vinden?" Ik meende: "Als die zo vermagert als jij zei, dan zal ze niet ver zijn van de plek waar ze voor het laatst gezien is, dus waarschijnlijk in de stad." Fred en Nelleke knikten. Nelleke hernam: "Als ik erheen had gemoeten, dan hadden jullie kunnen meerijden. Maar ik moet hier op de zaak het één en ander doen." Ik opperde: "Wij hadden er niet op gerekend. We kunnen waarschijnlijk het beste eerst naar huis gaan." Wiesje straalde: "Ja, stápels strijkwerk. En diepvries..."

Na Nelleke en na Fred gingen we vlug samen onder de douche. Fred stond al bij de buitendeur te wachten om afscheid te nemen, daarna liet Nelleke ons uit. Ze liet ons onze fietsen pakken, en liep na een knuffel inderdaad met Fred door de achtertuin naar de bedrijfshal. Wiesje en ik gaven ook elkaar een afscheidsknuffel, en fietsten naast elkaar door het stille en donkere dorp naar de Digitale Zandweg. In de tweede helft van de ochtendschemering zetten we de fietsen in onze bijkeuken. Even later zaten we weer eens in een heet bad.

Spoor

Gisteren was Ab bevoorraad. Was het vandaag eigenlijk woensdag of zaterdag? Straks eens kijken. Hadden we eigenlijk eten in huis? Nee, gisteren had Nelleke boodschappen gedaan, in overleg met Wiesje. Dus die komkommers... die waren niet eens benut! Gelukkig kon ik Wiesje kalmeren met de ervaring dat het ook zonder ging.

Wat wilden we eigenlijk met Angela? Helpen. Waarmee? Met haar blijkende geestelijke nood en daaruit voortvloeiende lichamelijke verwaarlozing of zelfbestraffing. Hoe? Door haar te laten inzien, dat Jantjes dood losstond van zijn meerijden op die kar. Toegegeven, het meenemen was dom geweest, vooral de afstand. Was zijn opvoeding tekortgeschoten op het niet met vreemden (eerst die kar, dan Jan) meegaan, steeds verder van huis weg? Of was dit nu juist de toevallige gelegenheid voor een open jochie om weg te lopen van ouders die hem bekrompen zouden houden en wellicht te weinig aandacht konden geven? Ouderlijke aandacht was nu een trending topic voor Wiesje.

Goed, we wilden praten met Angela. Dus moesten we haar eerst vinden. Waarschijnlijk in de stad. Wiesje had haar mobiele nummer nog, en we konden Gerben vragen waar ze woonde. Hadden we meer met Gerben te overleggen?

Wiesje had een inval. Zou zij met haar vrij nieuwe mobieltje en die "Vind mijn vrienden" app kunnen zien waar Angela (althans dier mobieltje) zich bevond? Ze haastte zich van mijn schoot, het bad uit, de slaapkamer in. Ik volgde met de handdoeken.

Wiesje moest even inloggen en instellen - maar ze had beet! De blijdschap daarover sloeg meteen om, want Angela leek zich min of meer stil te bevinden bij die spoorwegovergang in het fietspad. Dat zou een toepasselijke plaats zijn voor een wanhoopsdaad, al moest ze dan wellicht lang wachten op een trein. Maar het was wel zaterdag! Stel, dat...

Gelukkig had ik het nummer van de vaste telefoon (nou ja, DECT) van het station in mijn mobieltje. Ik belde het. Vrij spoedig werd opgenomen. Door Aart, die eigenlijk bleek te wachten op een telefoontje van Bob (van Marie). Ik legde hem onze vrees voor. Niets te vroeg, want op de achtergrond hoorde ik geluiden die ik (achteraf terecht) verbond met het naderende vertrek van een grote stoomlocomotief - en Sans Perail vertrekt er vaker oost- dan westwaarts.

Aart en ik smeedden snel een plannetje, en Wiesje knikte instemmend. Even later snelden Wiesje en ik op onze fietsen naar het station. Met achterop onze rugzakken. Die hadden we gisteren (ja, dat was gisteren!) na dat kamperen weliswaar uitgepakt, maar hopelijk waren standaard-benodigdheden zoals chocola en pleisters opgehouden door bed, telefoon en overhaast vertrek.

Aan het station ving Aart ons op. Hij leidde ons meteen naar die locomotief, naar machinist en stoker. Onder deze liefhebbers kun je doorgaans niet spreken van meester en leerling, maar de stoker bleek in dit geval wèl een leerling, namelijk een machinist van een bevriende club in het buitenland waar ze weldra ook met een loc van dit type hoopten te gaan rijden. (Er zijn weinig museumspoorlijnen waar ze geen DR 52 hebben.)

Het oorspronkelijke plan werd aangepast: een goederentrein werd weer afgekoppeld om de massa van de trein te verminderen, en de beoogde snelheid werd teruggebracht. Wel werd een kleine personenwagen aangekoppeld voor de terugreis (waarbij die dan geduwd zou worden). Vervolgens gingen op de bok twee man extra mee, met verrekijkers om de omgeving links en rechts in de gaten te houden. Wiesje en ik vestigden ons met stofbrillen op bij de bufferbalk vooraan: ik ging zodanig dwars liggen, dat ik de remkraan kon openen ("aan de noodrem kon trekken"), Wiesje zat met haar knieën over mij heen te turen (ter oriëntatie ook naar de hectometerpaaltjes), en beiden waren we op bergbeklimmerswijze gezekerd tegen vallen.

Toen schoot mij nog iets te binnen. Voordat Wiesje mijn leven ging delen, heb ik vaak genoeg overwogen om de trein te nemen. Zo had ik beredeneerd, dat als een trein voorzichtig zal rijden bij een onbewaakte overweg, je hem tegemoet moet lopen tot waar hij nog veel vaart zal hebben. De machinist begreep het spel, en beloofde het mee te spelen met veel geraas en lage snelheid. Hij liep bedachtzaam van de bufferbalk naar het machinistenhuis, en trok aan de stoomfluit.

We gingen. Ik heb later op videobeelden gezien, hoe de stoker de hele tijd voor grote wolken stoom en rook heeft gezorgd - maar ik voelde slechts, dat de machinist niet op expansie ging rijden, en hoorde dat hij de cilinderkranen openhield en vaak de stoomfluit liet klinken. Gelukkig belemmerden alle wolken het uitzicht naar voren niet.

Ook al had ik een stofbril op, ik lag niet in een houding die veel zicht bood. Ik wist, dat ik aan Wiesjes benen zou voelen wanneer Angela zou opduiken, nog voordat ze anderszins een teken zou geven. Dan zou ik bijna zonder vertraging in mijn eigen reflex die remkraan openen. Ik had dus tijd om te denken. Ik probeerde die klassieke som te maken: de trein rijdt uit A naar B met snelheid X, de wanhopige loopt uit B naar A met snelheid Y, en waar zullen ze elkaar ontmoeten? De vraag klopte niet, want Angela zou pas gaan lopen als ze een trein van die kant zou horen naderen. Ik hield spoedig weer op met denken, en richtte me op luisteren. Hé, hoelang was dit spoor al voegloos (zonder ke-deng ke-deng)?

Toch nog onverwachts (Was ik weggedroomd?) kreeg ik een felle por van Wiesje. Mijn reflex werkte. Even later stond de trein stil. Ik keek schuin naar voren (als een dwarse fiets-koplamp), en zag Angela onthutst overeindkomen.

Weer even later zaten Wiesje, Angela en ik voorin dat rijtuigje, de verrekijker-mannen achterin, en we reden door naar de spoorwegovergang om Angela's fiets en winterjack op te halen. Die reflecterende gordel hebben we niet gezien.

Terug bij het station werd het even lastig. Inmiddels was Angela gaan beseffen, dat haar zelfmoordpoging verijdeld was, maar nog niet, dat die in onze ogen ook onterecht was. Mijzelf zou het mislukken van een zelfmoordpoging ten allerdiepste onteren, en ik schat mijzelf in een minderheid die wel een recht op leven erkent, maar geen plicht tot leven. Kortom, Angela was razend om haar voortleven, maar velen van Sans Perail verwachtten juist dankbaarheid van haar.

Aart geleidde Angela, Wiesje en mij naar een kamertje in het stationsgebouw, wellicht ooit een kluisruimte: geen ramen, één deur, peertje aan het plafond, verder leeg. Hij ging hoorbaar aan de buitenkant tegen die deur zitten.

Angela werd rustiger. Waarschijnlijk was ze uitgeput, want ze was vel over been. Haar blote onderarmen getuigden van veel zelfverwijt. Ze zakte in een hoek onderuit, en zei toonloos: "Wat nu?"

Wiesje was weer Tiger on the Tiles. Ze had tegen mijn onderbenen aan gezeten (in plaats van op schoot, om niet te zelfvoldaan te lijken), maar veerde nu naar voren, fel maar redelijk: "Verwijt jij jezelf Jantjes dood?" - "Ja." - "Wat heb jij ermee te maken?" - "Alles." - "Oh ja? Je hebt pas van ons gehoord, dat hij dood is gegaan, en wie hem gedood heeft." - "Ik had hem niet moeten meenemen." - "Nee, waarschijnlijk niet. En hij had zelf niet mee moeten hebben willen gaan." - "Klopt..." - "Jij en ook dat gezelschap van jou zijn hoogstens verantwoordelijk voor dat hij een heel eind naar huis zou hebben moeten lopen. Geen sprake van verdwalen op dat rechte pad. Kun je hoogstens nog gaan twisten over enge mannen die hij had kunnen ontmoeten, afgezien van deze ene - die waarschijnlijk nooit van zichzelf gedacht had dat hij dat in zich had." - "Ja..." - "De echte dader heeft zichzelf gestraft. Welke schuld blijft er nou voor jou over? Hoort daar de dood bij? En vind jij het netjes van jezelf om de mensen die hier wekelijks aan oudroest knutselen op te zadelen met jou als legpuzzel? Moeten zij ook maar de kans lopen, dat ze uit schuldgevoel er een eind aan maken? Wat een olievlek!"

Angela bromde zoiets als "... zit wat in..." Toen keek ze verwilderd op: "Maar hoe moet het nu verder?" Wiesje leunde nu achterover tegen mijn schenen: "Hangt af van wat je zelf wilt. Toen we kennismaakten, had je volgens mij een toekomst." - "Ik ben alles kwijt..." - "Is dat zo? Ik hoorde, dat jij een uitkering krijgt. Notabene zelfs zonder dat je die aangevraagd hebt. Volgens mij moet jij veel geld op de bank hebben, want aan kleding en eten of aan drugs heb je het alvast niet uitgegeven." Angela bloosde: "Nee, dat is waar... Goh, hoe wéét je dat...Ik deed een studie... Ik zal nu wel uitgeschreven zijn. En ik weet niet, of ik die studie nog zou willen afmaken... Maar ik heb geen vrienden meer..." Wiesje schoot weer naar voren: "Oh nee? Twee mensen die elkaar niet kennen hebben over jou gepraat, iemand heeft een uitkering voor je geregeld, Larie en ik hebben ons uit de naad geraced om jou te redden. Een man of tien hier hebben hun dagprogramma omgegooid. Je kunt hier straks weggaan met 'Doei. Voor mij had het niet gehoeven.', en pas dàn heb je geen vrienden meer."

Angela zuchtte, bijna alsof een ballon leegliep: "Ja, ja, iedereen heeft zijn best gedaan. Goed, er zit wat in, dat ik minder schuld zou hebben aan Jantjes dood. Goed, ik heb iets goed te maken bij jullie en die mensen hier. Maar daarmee heb ik nog geen toekomst, en dus ook geen reden tot dankbaarheid. Eigenlijk zit ik nu na jouw uitleg dus nog dieper in de shit. - Nee, dat is geen verwijt. Je bedoelt het goed met mij!"

Wiesjes beurt voor een diepe zucht. Ze liet zich terugvallen, deed mij mijn benen spreiden, en kwam zodoende met haar achterhoofd op mijn buikje. Ik ervoer het als teken dat zij ten einde raad het gesprek aan mij overdroeg. Angela ervoer het blijkbaar ook zo, en staarde mij flets aan. Ik aaide Wiesje op onmiskenbaar slechts troostende wijze, en dacht hardop.

"Ja, ik kan met Angela meevoelen. Ze heeft nu geen toekomst en bovendien een ereschuld. Pas als ze een toekomst hééft, mogen we dankbaarheid verwachten." Angela's blik werd minder flets. Ik vervolgde: "Dus: hoe kunnen we Angela aan een toekomst helpen?"

Wiesje lag blijkbaar lekker, in een houding die Tiger on the tiles en the Kitten that never grew up verenigde. Ze overwoog: "Nooit gedacht dat ik dit ooit tegen een vrouw zou zeggen. Angela, volgens mij moet jij in de eerste plaats een man hebben. Een man die jou voortdurend laat merken, hoeveel jij voor hem betekent. En dat jij weet, dat het echt zo is. Als ik zeg "man", dan zie ik er dus sex in. Jij kunt hem met sex belonen, hij kan jou met sex belonen. Misschien moet het anders, en kun jij als hoer ontdekken, hoeveel mannen voor jou over hebben. Kun je altijd nog zien, of je je aan één wilt binden." Ze greep mij bij mijn knieën, en droomde: "Als ik de man een tientje had gevraagd (en gekregen, natuurlijk), dan was ik rijk geworden..."

Ik herinnerde me een levenswijsheid uit een oud moppenboek: "Zo was er die mooie meid waar iedere man op mocht - tegen betaling van een padvindersmes. Een man vroeg haar naar de achtergrond van die prijs. Ze zei: "Nu wil iedere man me nog graag, en betaalt met plezier een padvindersmes. Maar straks ben ik oud en onaantrekkelijk - en dan zijn er heus genoeg jongens die wel een padvindersmes willen verdienen."" Angela en Wiesje lachten zenuwachtig.

Uiteindelijk hernam Angela aarzelend: "Ik hèb wel eens vriendjes gehad... Ik ben óók wel verkracht... Voor mij hoeft seks niet zo. Ik ben óók bang om zwanger te raken. Wat moet ik met een kind, en ik ben bang om dik te blijven."

Ik voelde Wiesje denken. Ik moest zelf aan Sheila denken, Wiesje ongetwijfeld ook. Wiesje sprak: "Okee. Ik zou niet meer zonder kunnen. Eigenlijk heb ik het tegendeel van wat jij hebt: ik ben bang voor het verlies aan sex als ik Larie verlies. En hij heeft veel in te halen, dus ze noemen ons de konijnen. Misschien moet jij gewoon veel met mannen optrekken, en kijken of een bepaalde vriendschap zich zo ontwikkelt dat jij hoopt dat hij bij jou wil blijven. Dan zie jij dus een toekomst voor je beiden, en dan komt er heus ook een moment dat je hem in je wilt. Dan moet hij je maar leren genieten."

Wiesje liet haar woorden wegsterven. Ze vouwde haar handen onder haar nek, voelde uiteraard de bobbel in mijn broek, en zuchtte. Angela miste de aanleiding, en vroeg ongerust: "Wat is er?"

Weer voelde ik Wiesje denken. Ze besloot tot open kaart spelen: "Ik voel met mijn handen de stijve pik in Laries broek. We verlangen beiden naar een uitgebreide vrijpartij. Hebben we al een paar uur niet meer gehad. Maar we zitten nu te bedenken hoe we jou uit de shit kunnen helpen." Ze stroopte haar T-shirt op tot een topje, en geleidde mijn handen daaronder. "De kat op het spek binden" is daarvoor een te zwakke beschrijving, en Wiesje kan zo heerlijk genieten. Ik zou met een pipetje kunnen nadoen, hoe zij dan gaat lekken. Ik droomde weg.

Ik hoorde Angela stamelen: "Wa-wa-wa... Wat gebeurt er?" Ik hoorde Wiesje haar toon van hatelijk tot geduldig verzachten: "Larie speelt nu met mijn borsten. Hij weet precies, hoe vochtig ik nu word. - Angela, als jij ook zo'n kanjer vindt, dan wil je met hem in een koelkast gaan wonen om hem steeds tegen je aan te hebben (of in je!) en in de hoop dat je dan beiden langer vers blijft."

Die beeldspraak was nieuw. Ik uitte mijn bewondering door een bepaald gebaar met mijn vingers. Ik opende mijn ogen, en inderdaad (uiteraard!) zocht Wiesje achterover oogcontact Een seconde-lange blik van verstandhouding. Wiesje liet zich terugzakken tot ontvangst van Angela's staren van onbegrip: "Meid, wat heb jij veel te leren! Te leren genieten... - Ga tot de mannen, en word wijs!"

Angela's belangstelling leek gewekt, maar ze herinnerde me aan Maaike in Jan 2 [geloof, sex]. Wiesje kantelde weer haar hoofd achterover voor oogcontact: "Waaraan dacht je?" Ik zei: "Aan Maaike, bij het schuine ven." Wiesje proestte: "Inderdaad..." Angela wilde uiteraard weten, met wie zij vergeleken werd: "Wie is... Maaike?" Wiesje antwoordde droogjes: "Een meisje van negen."

Blijkbaar ging ergens een biologische wekker af: Angela, Wiesje en ik werden onrustig, maar ik hoorde ook Aart langs de buitenkant van de deur schurend opstaan. Hij opende behoedzaam de deur, keek nieuwsgierig rond, en vroeg ingehouden: "En...? Wil het lukken?"

Wiesje haalde haar schouders op, en zei grimlachend: "Ik vind, dat Angela aan de man moet. Ze herinnerde Larie net aan Maaike." Ze wendde zich tot Angela: "Dit is Aart, de vader van Maaike." Angela en Aart knikten elkaar toe. Door de half geopende deur hoorden we een vertrouwde stem met een variant op een vertrouwde vraag: "Pap, wat doe jij nou?" Even later stak een hoofd onder Aarts arm door de kamer in. Wiesje wees: "Angela, dit is Maaike. Maaike, dit is Angela."

Maaike stapte naar binnen, en nam ons drieën onderzoekend op. Ze wendde zich tot Angela, gaf die formeel een hand, en sprak: "Dag. Ik ben Maaike." Angela echode: "Dag. Ik ben Angela." maar ze leek het liefst door de grond te willen zakken.

Maaike zag het, en stelde een andere variant: "Wat is er?" Er viel een stilte die snel pijnlijker werd. Na een halve tel zei ik: "Angela voelt zich eenzaam." Maaike knikte bedachtzaam, en sprak de sindsdien gevleugelde woorden: "Dat ken ik." Wiesje keek Maaike aan: "Ze is te oud voor een speelgoedpanda. Ik vind, dat ze een man moet hebben."

Angela keek verbluft, meer "Doe voor mij geen moeite" dan "Wil ik niet!" Maaike keek van haar naar Wiesje, en leek hardop te denken: "Misschien weet Sheila een goeie." Ze beantwoordde Angela's stilzwijgende vraag: "Sheila is mijn grote zus. Ze kent veel mannen."

Wiesje en Aart keken elkaar vrij lang aan. Vervolgens keek Aart Angela aan: "Misschien kan Sheila jou verder helpen. Ze komt over een week thuis voor de feestdagen." Hij trok zijn portemonnee, en gaf Angela een visitekaartje. Angela vroeg beduusd pen en papier, en krabbelde haar eigen gegevens neer voor Aart. Geen rondvraag, vergadering gesloten. Angela, Wiesje en ik kwamen overeind.

De gang stond vol mannen. Wiesje en ik knepen elkaar in de hand: was Sheila wel nodig? Ze keken Angela afwachtend aan. Angela keek verwilderd rond, zag geen uitweg, hervond zich, en sprak: "U heeft erg uw best gedaan voor mij. Ik weet niet of ik het waard ben. Ik weet niet, hoe ik u moet bedanken. U moet maar zeggen of u schade geleden heeft. Dan zal ik mijn best doen om die te vergoeden. Dank u wel." Ze herinnerde zich de richting van de uitgang, en bewoog zich daarheen. Achter haar haalde Aart zijn schouders op. De mannen weken opzij voor Angela. Aart, Maaike, Wiesje en ik volgden haar naar buiten.

Daar stonden we dan, op het perron. Angela's fiets stond tegen de gevel, haar jack onder de snelbinder. Angela zelf kreeg kippenvel en harde tepels van de kou. Aart leek zich weer even beroeps-hulpverlener te voelen: "Heb je alles? Sleutel? Geld? Weet je de weg naar huis?" Angela knikte bibberend. Aart keek haar nog eens van top tot teen langs, en zei toen: "Volgens mij red je het niet zonder eten." Hij beende naar de werkplaats, en kwam na een minuut terug met een draagtas. Hij toonde ons de inhoud: een halve-liter pak melk en een pakje boterhammen - waarschijnlijk zijn eigen lunch. Hij reikte de tas aan Angela: "We zien elkaar! Ik moet aan de slag." Angela knikte, en mompelde iets. Aart beende weg.

Maaike keek belangstellend ons kringetje rond. Wiesje leek in tweestrijd. Uiteindelijk wees ze: "Ik weet niet zeker of het de kortste weg is, maar ik denk het wel: eerst een stuk die kant op, dan rechtsaf, een fietspaadje schuin over de hei. Aan de overkant kom je op het fietspad waar wij elkaar ontmoet hebben. Sterkte, en laat nog eens van je horen!"

Angela gaf ons formeel een hand, hing de draagtas aan het stuur van haar fiets, trok haar jack aan, en reed zwabberend weg. Wiesje keek haar gekweld na. Vervolgens trok ze me mee naar de deur waardoorheen Aart verdwenen was. Maaike volgde ons. Achter die deur werd druk gewerkt, maar Aart was niet in beeld. Wiesje duwde mij naar de naaste werker. Ik vroeg hem, allen hartelijk te bedanken voor hun inzet en opoffering. Hij knikte goedig. We namen met een knuffel afscheid van Maaike. Die verdween dieper de werkplaats in. Minder hobbelend dan ik van haar gewend was.

Wiesje en ik haastten ons naar buiten. Eerst een lange en stevige knuffel. Daarna had ik een ingeving, en belde Gerben om hem in te lichten. Wiesje raadpleegde haar mobieltje. Zo te zien fietste Angela heel langzaam. Wind tegen, geestelijk en lichamelijk uitgeput, wellicht onder het fietsen aan het eten. Wij pakten onze fietsen en rugzakken, en fietsten naar huis, zo snel als dat hand-in-hand over het smalle schelpenpaadje kon.

Patat

Wiesje en ik bleven een paar dagen onder ons, maar bestelden wel boodschappen, waaronder twee komkommers. Vervolgens kregen we Mart en Diana voor in beginsel 'n week en voor één nachtje Rudy & Hanna en Frans & Cisca te logeren. Die laatste vier op luchtmatrassen in de huiskamer. Wiesje had een vel papier en een viltstift klaargelegd als scorebord.

Ergens in week 52 kreeg Wiesje een belletje van Yvonne: of we zin hadden om bij hen patat te komen eten. Woord en beeld waren welkom, maar verkozen een avondje bridgen bij Hans en Grada.

De kamer bleek goed gevuld: Aart en Yvonne, Sheila, Dennis, Wouter en Maaike. Dennis was in gezelschap van een jongen die veel weghad van Herman. Maar ook Angela was er, met een blos op haar wangen, en samen met Sheila niet weg te branden bij twee goedlachse Surinaamse broers. Wouter voelde zich opgelaten, en Maaike meldde ons schouderophalend: "Ach, ik word ouder..."

Wiesje en ik moesten de nieuwe toestand verwerken, met name het niet-opdringen van Sheila. Wiesje ging dan maar Yvonne helpen in de keuken. Dat gaf mij de kans om Aart te vertellen van die neefjes van Fred. Aart belde Bob (van Marie). Uiteraard was dit slechts het doorgeven van een vraag in een netwerk, maar Aart kreeg er hoorbaar een goed gevoel bij.

Aart legde mij uit: "Bob zal de vraag doorgeven aan de baas van een scheepswerfje, niet ver van de groothandel. Uiteraard zijn technische jongens altijd welkom bij Sans Perail, maar niet voor geld." Zijn aandacht zwenkte naar Sheila's viertal: "Het kwam mooi uit: Sheila kon niet kiezen, en Angela wilde haar kansen beproeven. Die jongens worden eh... afgebeuld!" Ik grijnsde: "Ik ook!" Aart sprak zachtjes in mijn oor: "Ik ook! Daarvoor zijn Yvonne en ik jullie ontzettend dankbaar!" Ik plofte mijn hand op zijn schouder. Hij haalde bier voor ons beiden.

Het werd een gezellige avond, maar Wiesje en ik vertrokken na de afwas en een korte rondgang langs iedereen. Uiteraard kon Wiesje voldoening putten uit de aantrekkingskracht die zij (de op Yvonne na oudste vrouw) op die (veel jongere) broers uitoefende, waarna zij grootmoedig de eer gaf aan mij, haar "onderhoudsmonteur". Sheila leek al over mijn rol bij haarzelf gepraat te hebben. Wiesje en ik gaven haar een driehoeksknuffel, en even later desgewenst Maaike ook. Ze wordt ouder, hè...

Op de terugweg meldden we ons bij Hans en Grada. Die hadden vergeefs gehoopt, in het bridge afleiding te vinden van een sterfgeval in de familie, en verkozen ons op hun plaatsen. We probeerden het, maar Wiesje en ik zaten nog met onze gedachten bij ons vorige gezelschap, en Mart bleek zich vastgeschreven te hebben in een verhaal. Kortom, eigenlijk bleek Diana de enige die zich kon concentreren.

Na een eindeloze robber stopten we. Hans stelde projector (ik wil het woord "beamer" niet meer gebruiken nu engelstaligen "projector" blijken te zeggen) en scherm op, en Grada vertelde bij wat natuurfilmpjes die zij in de buurt hadden gemaakt. Ze hadden lekkere wijn en hapjes. Na middernacht zwalkten we gevieren naar huis.

Het werd toch nog een slaapmutsje op onze slaapkamer. Mart schetste zijn plot-probleem, en wij konden hem vlottrekken: ik met de grote lijn, Wiesje met de bijzonderheden. Blote groepsknuf, dronk op Apollo, aan wie wij de eer gaven. Die bleek daardoor zeer aangedaan. Vervolgens raakte onze slaapkamer vol met Olympiërs die zich geroerd het Griekse spul goed lieten smaken. Het was nog drukker dan bij de patat, en dit was ons feestje. Het werd nog gekker: Thor had ook wel zin in een feestje, en nam een gezelschap Asen mee. Onze hele bovenverdieping was vol koutende onsterflijken. Thor en Hephaistos vonden de traplift een mooie uitvinding. Iemand had het bad laten vollopen, en Aphrodite deed alsof ze uit het badschuim geboren werd. Glas in de hand, ja ja...

We werden wakker van de volle blazen en darmen: twee bundels mensen op een tweepersoonsbed. Niets herinnerde meer aan het feest. Gelukkig had Mart de aanleiding (de verandering in zijn plot) nog onthouden.

Uiteinde

Weldra was het Oudejaarsavond. Al vroeg haastten we ons naar de kroeg: enerzijds om goede plaatsen te bezetten (nu eens gevieren een tafeltje vooraan), anderzijds om Bill en Mina te helpen bij het klaarzetten van véél stoelen (waaraan dat beoogde tafeltje bijvoorbaat werd opgeofferd) en het bakken van véél oliebollen en appelflappen.

Op het podium stelden we het Indiase spul op: Teun en Kees hadden aangegeven, dat zij graag daarmee de pauzes in Bills conference wilden vullen.

Het was een bewogen jaar, de kroeg was afgeladen, dus middernacht viel ergens in de tweede pauze, overstemd door het naderen van het einde van een raga.

Het hoogtepunt van de avond was onverwacht: Bill projecteerde een e-mail met de beste wensen van Josef en Maria met een schattige foto van Sveta.

 

Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).