Laatste wijziging: 2022-06-18 (technisch), 2011-09-13 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).
Vergelijk Winter 1
Tuin - Nacht 1 - Nacht 2 - Oudjaar - Nawoord
Kort na het eind van de Goten [geloof], maar nog vóór de Kerst viel de winter in. Vermeldenswaard is niet, dat de Zon de Kreeftskeerkring bereikte. Wel, dat de wind naar noordelijke richtingen draaide en toenam.
Wederom (proef die woordspeling!) had Mina de weersomslag tijdig in de gaten, wederom had ze ons allen tijdig gewaarschuwd, en Wiesje en ik vervolgens de afdeling Waterland. Alle logeerpartijen van week 52 werden afgelast, evenals de inmiddels geplande kookwedstrijd. Iedereen stemde nu de boodschappen af op mogelijke afsluiting van de buitenwereld, zoals in "Winter 1".
Het verschil met toen was onze bevoorrading: toen ongeveer dagelijks per vrachtauto, nu tweemaal per week per schip. De boys reden nog gauw een paar keer met de pick-up naar de naaste stad om enkelen winterkleding en schoeisel te laten kopen. Toen ze aan het begin van de avond terugkwamen, bleef de sneeuw al liggen.
In dergelijke omstandigheden neig ik naar cocoonen: gezellig samenzijn, in bed, in bad, of zo. Wiesje ook, maar een andere neiging is nog sterker: samen buiten het natuurgeweld doorstaan. Terwijl de sneeuw opstoof tegen de keukendeur, dacht zij aan buiten slapen: bij de poel of het zeiltje op de heide. Mij restte slechts het vooraf willen proefdraaien: tentje in de tuin. Daarvoor had ze wel begrip.
Langzamerhand wordt het steeds moeilijker om zelfs maar terug te vinden wat we al verteld hebben, hierover in Tuingenot [sex] en later. (Oh, die trekdraden uit "Tuingenot" hebben we spoedig weer verwijderd. De afschermingsmaatregelen zijn inmiddels niet meer te onderscheiden van het overige woekeren in inze tuin.) Wiesje wil niet zozeer buiten zijn om het onweer (hier eerder Unwetter dan Gewitter). Voor haar versterkt het natuurgeweld het genot van het samenzijn. Datzelfde geldt ook voor het natuurschoon bij poel of zeiltje. Zelf neig ik dus meer naar slaap- en badkamer...
Kortom, halverwege de volgende korte middag kwamen we bepakt en bezakt de voordeur uit, en liepen naar de noordkant van de tuin. Naar de plek waar we 's zomers wel eens op een zeiltje slapen, naast ons zwembadje. De sneeuw joeg door de bijna bladloze houtwal (bijna bladloos, want er groeit ook wat hulst en zo in). Aan de andere kant van het zwembadje, waar een paar takken een mooi leger vormen, zagen we ogen oplichten. Keken de geldwolven nu echt meewarig?
We zetten onze rugzakken neer, schoven wat sneeuw opzij, en plantten daar ons tentje, de ingang op het luwe zuidwesten. Wiesje naar binnen, ik naar binnen, rugzakken naar binnen, één rits van de flap helemaal dicht, de andere half. Dat noemen we voortaan "flap kwart". Ik knipte een hoofdlampje aan, en legde het op een handige plek. Wiesjes ogen glansden (meer dan anders, weet je nog?) in het licht. Berustend blies ook ik een luchtbed op. Slaapzakken aaneengeritst op de luchtbedden, elkaar uit de kaplaarzen helpen. We kropen dik gekleed de slaapzak in.
Wacht! Wiesje graaide naar het voorvak van haar rugzak, en haalde er een rol koekjes uit. Ze stak haar hoofd weer naar buiten, zag twee paar ogen opletten, en lobde liggend twee koekjes daarheen. De ogen knipoogden langzaam, maar bleven op hun plaats. Wiesje kroop weer helemaal terug, de slaapzak in. Algauw wurmden we onze jacks uit, en legden ze op de slaapzak - maar ze gleden uiteraard opzij.
Ik had een inval, en werkte de rugzakken naar het voeteneinde: dan hielpen ze tegen de tocht. Want uiteraard kon je ook binnen goed voelen, uit welke hoek de wind hoe sterk waaide. Vervolgens moest ik toch de slaapzak uit, want ik probeerde Wiesjes jack als aanvullende isolatie tussen rugzakken en tentwand te bevestigen. Dat leek te helpen. Mijn eigen windjack hield ik bij de hand als extra deken (binnen de slaapzak) of voor als één van ons even naar buiten moest.
Buiten was het inmiddels donker, binnen ook. We gingen maar eens praten, vooral met onze gebaren op het lijf van de ander: knok-tik-zon en zo, en een enkel trefwoord. Buiten de slaapzak was het koud, binnen waren we weldra vertrouwd bloot, in een vroeg avondritueel. Tja, als Wiesje zo voelbaar zo blij is, wat doet de temperatuur er dan toe?
Behalve de aanhoudende harde wind was van buiten niets te bespeuren. Afgebeuld vielen we in slaap.
Toen we wakker werden, was het licht. Nou ja... Even elk in mijn jack en laarzen naar buiten om de blaas te legen op dat vaste plekje in de houtwal. Des te meer aanleiding voor een ochtendritueel.
We hadden een thermosfles koffie mee, maar gelukkig zijn we gewend aan koude koffie. Volgende keer de thermosfles in de slaapzak? We hadden brood. Ook een komkommer, want dat blijft leuk speelgoed en lekker. Na ongeveer een etmaal braken we weer op. Een verdwijnende sneeuwvrije plek achter een sneeuwduintje bleef. Wiesje reikte nu de koekjes aan. De wolven vonden het best. De sneeuw was opgestuwd tot de vensterbank van het keukenraam. De voordeur was redelijk sneeuwvrij. We gingen weer naar binnen.
In een warm bad hielden we krijgsraad bij een pot sterrenmix. Nou ja, krijgsraad... Wiesje had zo zichtbaar zo genoten, dat een vervolg in het wild een uitgemaakte zaak was. Voor twee nachten, maar waar? De poel mist 's winters betovering. Het zeiltje ligt best wel een eind sjouwen. We hielden het in beraad.
Die avond wilde ik eruit: even naar de kroeg. (Nee, natuurlijk niet alléén! Heb je "Tuingenot" niet meteen helemáál herlezen?) Wiesje trok een maillot aan onder haar lange broek, maar nam ook een kort rokje mee. Twee koekjes later waaiden we de tuin uit, en waadden door de kniehoge sneeuw op de Digitale Zandweg.
Er waren warempel oude voetstappen zichtbaar. Oh ja, dan hadden mannen van Sans Perail besloten om een kerstvacantie door te brengen bij het station: in de loods aan materieel werken, slapen in een slaaprijtuig. We hadden hun bus niet zien of horen langskomen, en sporen ervan zagen we niet.
Grappig: zo donker als het op de (vooral 's zomers) overschaduwde weg altijd is, zo donker als de wolken waren, zo licht maakte de sneeuw het. Geen hoofdlampjes nodig!
Geen sporen bij de tuinhekjes van de girls of de jaffa's: die bleven dus gezellig binnen. Vanaf de Bittenbrug zagen we sneeuw op het Televisiekanaal. Bij de ingang van de kroeg kwamen voetsporen samen.
Binnen was het behaaglijk warm en gezellig druk: een man of twintig. Er werd gepraat en gekaart. Het rook naar koffie en erwtensoep. Erwtensoep! Allebei een portie, maar wel om het vlees heen scheppen! Ach, Mina kent haar klanten.
We zetten ons op barkrukken bij Ab en Sophie (en Bill en Mina aan de andere kant van de toog). Ab en Bill weten nu eenmaal alles van iedereen in Us Net en veel van wat daarbuiten geschiedt, dus ik vind hun gesprekken altijd boeiend. Wiesje vindt ze minder boeiend, maar die kletst lekker bij met Mina en Sophie.
Deze keer liep het iets anders. Bij de eerste de beste pauze in kout met Sophie richtte Mina zich tot Wiesje: "Jou kennende, gaan jullie weer eens buiten overnachten, niet?" Wiesje bloosde, en knikte. Onder de toogrand zocht en vond ze mijn hand. Ze verklaarde: "We hebben vannacht in de tuin gekampeerd, als proef. Geweldig!" Ab en Bill waren meteen stilgevallen, en Ab vroeg haar nu: "En, wat wordt het echie?" Mina hielp: "De poel? Het zeiltje?" Wiesje haalde haar schouders op: "Dat weten we nog niet. Het hoeft niet ver te zijn."
Mina's toon veranderde: "Voor hoelang?" Wiesje was vastberaden: "Twee nachten." Mina keek Bill aan: "Één nachtje zou ik ook wel leuk vinden..." Ab beaamde: "Ik ook..." Het werd weer een Ab en Bill handeltje: "Jullie een nacht en wij een nacht?" Als zij zo praten, dan regelen ze meteen, dat de ander bij afwezigheid waarneemt. Bill wendde zich tot ons: "Vinden jullie het leuk als wij jullie elk een nacht gezelschap houden, of houden jullie het liever privé?" Tot mijn ergernis kon ik Wiesjes antwoord niet voorspellen. Ze klonk zonder aarzelen en oprecht: "Leuk. Kom maar mee!" We spraken af om overmorgen met Ab en Sophie de heide op te gaan.
Bill proefde de sfeer, en keek rond. Dat betekent: kijken of levende muziek gewenst is, en welke muzikanten aanwezig zijn. Vervolgens keek hij ons kringetje rond: "Setje bluegrass?" Vier gezichten op "ja", Ab op "mij best". We liepen naar de berging - en meteen voelde iedereen, dat er muziek in de lucht hing.
In de berging zei Sophie, dat ze eigenlijk wel slaggitaar wilde spelen, in plaats van slagwerk. Ik wees haar mijn 12-snarige gitaar. Mina op viool, Bill op banjo, ik op mijn akoestische basgitaar. Wiesje dacht aan verschillende rollen op de synthesizer, maar greep uiteindelijk haar kleine accordeon. Ze verruilde haar lange broek voor haar rokje, en trok ook de maillot uit. Dat liet Mina niet op zich zitten. Ze snelde naar privé, en kwam evenzeer in uniform met korte rok als Wiesje terug. Er klonk gefluit toen ze opkwamen.
Het werd een gezellig en lichtvoetig setje, en aanwezigen riepen anderen erbij. Men begon zelfs te dansen: walsje, square dance,... Ab waagde zich aan square dance calling. De ontbrekende leden van Our Country waren inmiddels opgeroepen, en keken vermaakt toe. Peter waagde zich aan een mooie nabootsing van Foghorn Leghorn op "Camptown Races".
De voorgaande dag had rustig weer gehad, weinig wind en een enkele sneeuwvlok, maar naar Ab en Sophie hadden we weer een sneeuwjacht in de rug. We liepen onderweg even bij de kroeg aan om Bill en Mina "tot morgen" te wensen. Zo te zien hadden die aan de aanwezigen iets uit te leggen.
Ab en Sophie waren stand-by in hun loods. Op de deur van hun winkel hing al een verwijzing naar de kroeg. Ab vroeg, of we al een plek bedacht hadden. We hadden er genoeg over gedacht, maar geen beslissing genomen. Wiesje keek mij aan. Ik opperde: "We zouden van hier in de richting van de schaapskooi kunnen lopen tot we een leuke plek vinden. Dat is makkelijk voor onszelf, dat is makkelijk uit te leggen aan Bill en Mina, en de heide is naar de Digitale Snelweg toe gemakkelijker begaanbaar. Dat opene vergroot natuurlijk ook de sneeuwpret." Er kwam geen tegenvoorstel.
Om een uur of één vertrokken we. Meteen voorbij het huis van de boys voelden we de volle kracht van de wind. Die was zowat pal noord, wij liepen naar het zuidoosten, dus we hadden die wind schuin achter. Het zicht was beperkt, maar ik had een ouderwets kompas bij me. Bovendien waren er af en toe herkenningspunten.
Na een half uur keken we elkaar aan: ver genoeg? Wiesje vond van wel. Ik ook: we zouden nu wel halverwege de schaapskooi zijn. Sophie leek, zo ingepakt als ze was, nog wel een eind verder te hebben willen gaan. Opeens herinnerde ik mij, dat ze als wandelaar in Us Net beland was. We laadden onze rugzakken af. En nu? Ab en ik dachten beiden aan de tenten haaks op elkaar, de ingangen naar zuidwest en zuidoost. Ik wilde graag zuidwest: dan konden we zonodig Bill en Mina zien aankomen zonder de tent uit te moeten. Ab grinnikte. We schoven sneeuw naar tussen waar de zijkanten van de tenten zouden komen, om daar een (door mij vermeend) trekgat te dichten. Met deze wind lukte dat amper. We zetten de tenten op, en kropen erin.
Hun tent bleek van Sophie, uit de tijd dat ze een gezin had, dus groter dan ons trekkerstentje, in oppervlak en hoogte. Maar het was een lichtgewicht wonder. Zodra we allen onze zaakjes op orde hadden, kwamen Wiesje en ik bij hen in de tent. Die was echt "aan kant", alles op zijn (ongetwijfeld vaste) plaats. Sophie glimlachte: "Tja, ik heb veel gekampeerd, en in de winkel moest het ook steeds netjes zijn." Ze keek Ab aan: "... en Ab hoefde ik dat uiteraard niet te leren!" Ze schonk ons (Engelse) thee uit een thermosfles.
Ik had een inval, dook naar ònze tent, en kwam terug met een pakje After Eight. Wiesje keek verbaasd, dus Ab en Sophie ook. Tja, soms kunnen we toveren. We legden een klaverjasje. Daarna vond Wiesje het tijd om ons af te zonderen. Zo te zien vonden zij dat ook, en ik had een andere zorg. Ik vroeg me af, in hoeverre ons tentje door de wind van zijn haringen zou kunnen worden getrokken als wij het niet aan het ingenaaide grondzeil omlaag hielden. Ik voelde van binnenuit, maar de haringen leken nog stevig te zitten. Ik had een touw meegenomen voor de zwemring (WC-bril). Wiesje vond het prachtig, en zou er wellicht later mee willen proberen te vliegeren. Overigens hoopten we deze twee dagen niet te hoeven schijten.
We kropen weer aangekleed in de aaneengeritste slaapzak, en loerden op onze buiken door de flap kwart naar buiten. Het zou de kortste dag van het jaar kunnen zijn, en die sneeuwwolken waren dik. Maar de sneeuw zelf maakte het licht, en zowel de wind als de sneeuw trokken aan. Wiesje kroop steeds dichter tegen mij aan, en haar haren belemmerden steeds vaker mijn zicht. Nou, dan déden we toch alvast een avondritueel! Flap dicht! Zo te horen waren Ab en Sophie ongeremd bezig.
Wiesje en ik werden wakker. Het was doodstil, donker, de wind was een paar Beaufort minder geworden, en het sneeuwen bleek zo goed als gestopt - zagen we, toen we weer flap kwart deden. Er kwam een vlaag koude naar binnen, en we werden nog wakkerder. Wat had ons gewekt? Wiesje had het gevoel, dat iemand buiten onze hulp wenste. We kleedden ons snel aan. Ik krabbelde een briefje, en bevestigde dat zó, dat Ab en Sophie het meteen zouden zien, als ze in ons tentje zouden kijken. Wiesje had weer eens "chocola en pleisters" in haar rugzak, en ik mocht die dragen.
We stelden ons open voor tekenen, en voelden beiden een kracht uit dezelfde richting, ongeveer noordnoordoost. Hand in hand waadden we door verse sneeuw van tot boven mijn knieën. Gelukkig hadden we regenbroeken aan, die strak over onze kaplaarzen sloten.
Na ongeveer honderd meter leek het terrein iets "polliger" te worden dan het "begroeide biljart" bij onze tenten. Vanaf hier stak ook spaarzaam begroeiing boven de sneeuw uit. We zagen ook een zwarte verstoring van de witte wade. Dat zwarte was vormloos, maar bewoog! We versnelden onze pas erheen. Nu klonk een zwak gebries. Paarden!
Ja hoor, na veulen en hengst was het nu de "nachtmerrie" die zich verstapt had. Ze zat niet vast (zoals het veulen in Paard), ze was niet op iets ontplofbaars getrapt (zoals de hengst in Heidefeest 2), maar had zich blijkbaar verstapt. Nu lag ze zowel te zweten als te rillen (al was het maar van de afkoeling door het verdampen van dat zweet) in de sneeuw, terwijl de hengst ietwat hulpeloos bij haar stond.
Wiesje begon met suikerklontjes. Daarna probeerde ze vast te stellen, wat er mankeerde. Ik dacht hevig aan Apollo, en vroeg hem, Wiesje te helpen bij diagnose en genezing. Wiesje en de merrie slaakten tegelijkertijd een kreetje. De merrie stond ongelovig op, en schudde haar manen. Eventjes gezellig paardenknuffelen (in plaats van -fluisteren), nog een paar klontjes, en onze wegen scheidden zich weer.
Het hoofd van Ab kwam uit hun flap kwart vandaan: "Wat zijn jullie aan te doen?" Wiesje vertelde het. Ik toonde mijn trots op Wiesje. Zij vond, dat ik geweldig geholpen had. Ik gaf die eer door aan de wolken boven mij. We doken onze tent weer in, en zagen nog net, dat het weer hard begon te sneeuwen.
Wiesje en ik werden wakker. Het was "licht", en Sophie vroeg of we nog wat lauwe koffie wilden. We kleedden ons haastig aan, en gingen buurten. Ab en Sophie waren nog steeds verbluft van het gebeurde, en ietwat geërgerd over dat zij niets bespeurd hadden.
Wiesje meende, dat ze op de terugweg hun camera's maar gereed moesten houden. En klontjes! We haalden ons brood uit onze tent, om gezamenlijk te ontbijten. Daarna greep Ab zijn fototoestel, en ging aan het kieken van nabij de tenten. Eerst met een korte lens, daarna met een lange, en tot slot legde hij weer met die korte lens ons kampje vast. Vervolgens maakten we samen een sneeuwpop, meer een totempaal eigenlijk. Toen was het inmiddels toch wel tijd voor Ab en Sophie om op te breken. Onmiskenbaar had Sophie de leiding, en het verliep voorbeeldig.
We namen afscheid. Ab berichtte Bill dat ze nu vertrokken, en over ongeveer een half uur in Us Net hoopten te zijn. We zwaaiden ze even na, en doken onze tent in. Handdoeken klaarleggen, onderlichaam ontbloten, gezellig buiten plassen, weer naar binnen, ook bovenlichaam ontbloten, even een paar keer naakt door de sneeuw rollen, naar binnen, stevig afdrogen, hup de slaapzak in voor een ochtendritueel onder lichte tijdsdruk. Daarna weer helemaal aankleden, en buiten gaan uitkijken naar Bill en Mina.
Natuurlijk was de aflossing geen estafette-aftikken. We waren niet slechts dat verwachte ene uur onder ons. We waren al lang weer in de tent met handtastelijkheden bezig, toen we hoorden hoe Mina met een "Kijk, hier!" een blijkbaar lang verhaal van Bill afsneed. Jassen en laarzen aan, en weer naar buiten. Hoi, knuf!
Hun tentje was vergelijkbaar met het onze, en het stond snel. Met wat moeite konden wij er óók in voor warme koffie.
Zij hadden snel wat van Abs foto's gezien, ze hadden gehoord van de merrie, ze waren heel benieuwd. Bovendien hadden Bill en Mina bijna nooit tijd om de heide op te gaan. Zij hadden die Trojaanse Paarden en de geldwolven nog nooit gezien (afgezien van dat dubbel-lijk). Mina zou vooral die hengst wel eens willen zien - die ze immers geschilderd had naar een foto van Ab (zie Heide 1). Wiesje verloor geen tijd.
Wij kleedden ons helemaal aan, Bill en Mina intussen ook, staken klontjes bij ons (ik bedoel: ik nam Wiesjes rugzak weer op me), en gingen een beetje wachtlopen bij ons kampje. Het sneeuwde weer flink, en de wind was weer aangetrokken tot hard, bovendien iets gekrompen tot noordwest. Iets minder koud. Wiesje maande ons om sterk aan de klontjes en de paarden te denken.
Na misschien vijf lange minuten doemde zowaar iets zwarts uit de sneeuwjacht op: hengst en merrie naast elkaar. We liepen ze gevieren tegemoet. Wiesje stelde Bill en Mina voor, en zorgde dat die klontjes konden geven. Wederzijdse vriendschap, en Mina bleek even dol op paarden als Wiesje. Oh, ik mag paarden (en allerlei andere dieren, gewone en bovennatuurlijke) óók graag, maar ik bewaar mijn knuffels liever voor Wiesje.
Wiesje vroeg de merrie, of die poot (ja, zeg!) weer helemaal goed was. Onmiskenbaar! Iemand iets voor de rondvraag? Wiesje meldde, dat wij morgen allevier weer naar huis gingen. Begrepen! De paarden liepen langzaam oostwaarts. Wij liepen terug naar ons kampje.
We hadden bezoek: een stel geldwolven lag voor ons tentje in de luwte. Ze kwamen langzaam en kwispelend overeind. We persten ons met vier mensen en twee dieren in ons tentje. Weer kennis maken, nu koekjes uitdelen, ook Mina vermanen (zoals eerder de goten), dat dit geen "brave" huisdieren waren zoals hun Google (die nu óók onder de hoede van Ab en Sophie was), maar zelfstandige wezens. Bill was weldra in diep oogcontact met de reu. Later zou hij herhaaldelijk naar dit gesprek verwijzen.
Intussen viel de avondschemering in. De reu werd onrustig, de teef na een keer snuiven en luisteren ook. Wij mensen hadden nog alle kleding aan, want we hadden geen ruimte om die uit te trekken. De wolven leken ons te vragen, mee naar buiten te gaan - en dat deden we. Ik greep maar weer naar het rugzakje. De wolven gingen ons gezwind voor, in de richting van het viaduct.
Na enkele honderden meters stopten ze. In de sneeuw lag een vrouw op haar buik, een licht bloedspoor en haar voetspoor leidden terug naar het viaduct. Mina bukte zich, voelde aan de vrouw, rolde haar voorzichtig om. en steunde haar tot zit. Dier gezicht was gehavend, alsof ze afgerost was. Ik ging achter haar zitten, opdat ze tegen mij aan kon zitten, en Mina haar handen kon gebruiken. Op aanwijzing van Mina haalde Wiesje dier thermosfles koffie en een bekertje. De wolven wachtten tot Wiesje terug was, zeiden zachtjes "woef", en verdwenen in de sneeuwjacht.
Mina kreeg de vrouw aan het praten. Die kwam uit het dorp voorbij de camping, en was de woede van haar dronken echtgenoot ontvlucht. Waarheen? Nergens heen, eigenlijk liever dood. Bill greep zijn mobieltje, en belde Kees van de camping. Die zou met een auto naar ons toe komen, naar waar we nu waren of in ongeveer dezelfde lijn door naar ons kampje. Wiesje nam de rugzak, Bill en ik namen de vrouw tussen ons in. Zo sloften we terug.
In ons tentje vouwden we een luchtbed tot stoel, en lieten de vrouw daarin zitten. Wiesje en Mina bleven bij haar in de tent, Bill en ik stonden buiten in het bijna-donker te turen naar koplampen, Bill met een vrij sterke zaklantaarn in de hand, gereed om die aan te doen. Ik bedacht iets, rolde een grote sneeuwbal naar de totempaal, en maakte van die sneeuwbal een soort trappetje naar een soort platform. Daarna wilde ik de sneeuwpop zelf tot uitkijktoren omvormen, maar dat mislukte. Bill klom het trappetje op.
Het sneeuwen hield op, maar het was de vraag, of het voet- en bloedspoor vanuit een auto te volgen zou zijn. We rekenden er dus niet op. Bill zag in de verte lichten verschijnen, en ontstak zijn lantaarn. Ik had alweer een inval, loste Bill af met de lantaarn, en liet hem telefonisch contact leggen met Kees.
Als je de plattegrond een beetje in je hoofd hebt, èn de Stelling van Pythagoras, dan besef je, dat we ongeveer 3,5 kilometer van het viaduct (en van Us Net) waren, en dat die lichten dus heel ver droegen. (Uiteraard kon je er bepaald niet bij lezen!) Het duurde alsnog een kwartier, voordat de auto bij ons stopte. Het was een Land Rover met schijnwerper op het dak, en Kees was bijrijder. De bestuurder kenden we van gezicht uit de kroeg. Hij bleek de veldwachter uit dat dorp, in zijn vrije tijd en in zijn eigen auto.
Hij maakte vluchtig kennis (hoe heette hij ook weer: ik houd het op Alfred), en stak zijn hoofd onze tent in. Wij (Bill en ik) zeiden Kees gedag. Het begon weer te sneeuwen.
Na een lange minuut kwamen Alfred en Mina met de vrouw naar buiten. Kees hielp haar de auto in. Alfred kwam ons nog even inlichten: "We rijden haar naar de dokter, zonodig naar een ziekenhuis. Collega's van mij gaan achter haar man aan." Een korte groet, en de auto reed in zijn sporen terug naar het viaduct. De achterlichten waren weldra in de sneeuwbui verdwenen. We doken weer gevieren ons tentje in.
We scholden in het donker op die vent die zijn vrouw dit had aangedaan. Bill belde Ab, en praatte die even bij. Toen hij "ophing", moest Bill toch even lachen: "Ab heeft hier in een etmaal niets meegemaakt, en wij hebben nu al paarden en wolven gezien en iemand gered." Ik vond het tijd voor verkeerslichten hier. Bill klaarde hoorbaar verder op: "Die komen in mijn Oudejaarsconference!"
Bills Oudejaarsconference! Ik voelde een scheut adrenaline. Ik wierp me op als sparring partner voor die conference. Weldra lagen we elk op een luchtbed, nu met de gelaarsde voeten naar de flap, de vrouwen matig belangstellend tegen ons aan, en namen allerlei gebeurtenissen en ontwikkelingen door. Soms had Mina een aanvulling of opmerking. Wiesje geleidde mijn ene hand onder haar kleding. Ze droomde voelbaar weg.
Bill en ik waren tot ver in de avond bezig met wat hij hoe zou kunnen vertellen. Ik voelde me meer vereerd om met hem samen te werken, naarmate ik gewaarwerd, hoe zorgvuldig hij zijn verhaal opbouwde. En we hadden lol, vooral wij tweeën.
Plotseling ontving Bill een berichtje van Kees: dat nu alles weer in orde was. Daarmee waren we allevier blij, maar de geest van de conference was meteen weg. Wiesje meldde, dat we zouden kunnen gaan eten. Mina haalde hun eten uit hun tent, Wiesje zocht en vond het onze. Bij het licht van één opgehangen hoofdlampje gingen we liggen eten. Wiesje en Mina gaven mij en Bill steeds stukjes brood in de mond. Wiesje zei "Eendjes voeren!", en we lagen krom van de lach. Bill vroeg, of ze nog meer bijdragen had voor de conference. Dat bracht herinneringen boven aan [haar slipje met] de teddybeertjes, aan de "Flinterdun" verhalen, en aan Veldzicht: Wiesje en Mina destijds, Wiesje, de goten en ik onlangs.
Veldzicht bracht mij ook op de verdwenen stukken prikkeldraad. Bill glimlachte hoorbaar: "Ik wéét hoe dat zit, maar daar laat ik het bij."
Mina had niet slechts brood gepakt, maar ook een fles vruchtenbrandewijn, uiteraard van Kees (niet van de camping).en plastic borrelglaasjes. (Eigenlijk heel onverstandig: alcohol bij koude!) Wiesje en ik dronken als vanouds samen, uit een groter eigen bekertje, en zetten een borrelglaasje als offer opzij. Mina fronste, maar Wiesje en ik bezwoeren haar, dat we dat eigenlijk de vorige nacht al zouden hebben willen doen. Vervolgens herinnerde ik Bill eraan, dat Apollo niet slechts hielp bij het genezen van paarden, maar beslist een bron van inspiratie zou zijn voor de conference. Bill liet Wiesje dat offertje weer opnemen, en klonk ermee. Vervolgens moest Wiesje, die nog steeds min of meer op mij lag, ijlings balpen en papier voor hem pakken.
Bill was een minuut of vijf als een bezetene trefwoorden aan het opschrijven, met het hoofdlampje op. Uitgeput gaf hij de pen en de rest van de kladblok terug, propte de beschreven blaadjes in een broekzak,en plofte ruggelings neer. Wiesje hing het lampje terug.
Vervolgens bleek het offerglaasje steeds leeg als ook wijzelf wilden bijschenken, maar het deelde nu vanzelfsprekend in de rondes. De fles leek trouwens niet snel leeg te raken. We hebben gevieren tot de dageraad gepraat en gelachen, maar we weten geen van allen meer, waarover. Gelukkig had Bill veel baat bij zijn aantekeningen.
Het werd dus weer licht. We waren slaperig en aangeschoten. Bill en Mina wankelden naar hun tent. Even later hebben we gevieren de blazen geleegd. Daarna was het tijd voor een avondritueel(!). We vielen in slaap terwijl Wiesje hoopte, mijn prestaties te bevorderen.
We werden wakker van... zonlicht! Mina had de flap van onze tent opengeritst, en nu scheen de laagstaande zon in de lengte door onze tent. Echt warm was het allesbehalve. Mina vroeg retorisch: "Zullen we bij daglicht teruglopen?" Zij was al aangekleed. Wiesje en ik herhaalden ons bloot in de sneeuw rollen van de vorige dag. Bill en Mina braken hun tent af. Wij droogden ons af, kleedden ons aan, en pakten ook onze spullen in. We kregen samen een bekertje bijna koude koffie.
De terugtocht verliep voorspoedig, maar zwijgzaam. Het was donker, toen we de kroeg bereikten. Wiesje en ik aarzelden even, en gingen toch maar meteen naar huis. Koekjes en waarderende woorden voor diezelfde wolven, een gastvrij gebaar jegens de paarden naar waar misschien ongeoogste wortelen in de tuin zouden staan, een schijtbeurt en een warme douche voor onszelf.
Met een pot nane bij de hand rolden we ons bed op. Ik vroeg naar de bekende weg: "En, was het wat je ervan gehoopt had?" Wiesje kwam op mij liggen, gaf me haar kenmerkende likje, en fluisterde: "Méér dan dat!" Haar lokken benamen mij het zicht.
Kort hierna kromp de wind dóór naar het zuidwesten, en veranderde sneeuw en ijs snel in water. Mart en Diana kwamen alsnog een weekje bij ons logeren. Frans en Cisca kwamen slechts voor de Oudejaarsconference, en "sliepen" ook bij ons. Rudy en Hanna konden niet komen, want sneeuw en ijs hadden veel vervoer verhinderd, en dat moest worden ingelopen. Sterker nog, Bob werd bereid gevonden om twee vaarten met zijn "Boxer" over te nemen.
Die conference van Bill was weer groots. Iedereen kende alle onderwerpen, maar werd verrast door Bills benadering ervan. Bill had de "stoplichten" geen plaats kunnen geven. Er was weer een camera die Wiesje en mij volgde (alsof we ons op dat vertrouwde hoge punt achterin zoveel bewogen!). Het beeld van die camera werd zichtbaar toen Wiesje nootjes in mijn mond liet vallen. Bill legde uit, dat dit volgens Wiesje "eendjes voeren" was. Iedereen moest lachen. Wiesje brulde "Kwakkies voeren!", en minstens twintig mensen verslikten zich in hun lachbui.
Er kwam die avond ook veel muziek ten gehore, een beetje voortbordurend op die dag (en vooral avond) met de goten, maar nu kwamen ook de andere gezelschappen en mensen aan bod. Ze waren immers aanwezig, en hun instrumenten lagen in de berging. (Kees en Teun nemen hun gitaren echter van huis mee.)
Wij doen niet aan echt vuurwerk, maar binnen ging het muzikale vuurwerk door tot de eerste ochtendschemer...
Het kamperen in de sneeuw was gezellig geweest, maar versterkte ook duurzaam de band tussen de betrokkenen. Dus meer dan 100% klef is mogelijk?
Anderzijds geeft Wiesje toe, dat samen in bed of bad zijn niet onderdoet voor overnachten in tentjes of gerold in zeiltjes.
In de gelagkamer van de kroeg staat tegenwoordig 's avonds een offertje achter de toog.
Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).