Laatste wijziging: 2024-12-08 (technisch), 2024-11-09 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).
Boys - Jaffa’s - Angela - Elsje - Licht
De boys komen bij vlagen op bezoek in Fort Rimboe. Ze komen echter niet slechts voor ons (sterfelijken) of voor bepaalde onsterfelijken. De westvleugel is immers ook een verbinding met de onderwereld (het dodenrijk). Op aanvraag kunnen overledenen als ondoden verschijnen. (Mevrouw Hoofddoek kwam juist op eigen verzoek even terug.) Op een bewonersvergadering hebben wij sterfelijken verklaard, geen bezwaar te hebben tegen aanvragen van vrienden. Zodoende kunnen de boys dus bijpraten met overleden vrienden. Ze hebben véél vrienden verloren aan AIDS.
Onlangs hadden ze teruggedacht aan schaapherder Jan. Die had immers liever bij hèn gelogeerd dan bij Wiesje en mij, bij Heidefeesten en in Week 52. Jan was hen verschenen, maar dan wèl samen met zijn slachtoffer Jantje. - Jantje is niet oud genoeg geworden om zich bewust te zijn van zijn geaardheid. Het is ook de vraag, of hij ooit een meisje bloot gezien heeft. Hoe dan ook, Jan en Jantje blijken bijna letterlijk aan elkaar gehecht, ondanks hun korte tijd samen (enkele uren) en het gewelddadige einde daaraan. Geert en Herman hadden bijgepraat met Jan. Jantje (die zij niet gekend hadden, wellicht wel gezien bij een optreden [geloof, sex]) was dan maar opgevangen door Eros en Cupido - die althans homosexueel lijken. De wens was bij Jan opgekomen, om de heide weer eens te beleven. Daarom bleven Jan en Jantje in het Fort overnachten.
De boys waren weer met de auto gekomen, en hadden weer teveel gezopen om meteen terug te rijden. Geeft niet: tegenwoordig slapen ze bij ons (Malawiel) in de slaapkamer, op de bedden A1/A2, ook bloot. Mijn vaste plek is immers B3/B4, dus daar kunnen geen misverstanden ontstaan. Met Wiesje of tegenwoordig ook met Elsje op A3/A4 valt daar soms te dollen. Op zich zijn de boys ook Maaike dierbaar, maar die slaapt dan des te liever bij mij. Geen probleem voor de sjes, maar de “schaakklok” tikt. Jan en Jantje sliepen nu dan op B1/B2, ook bloot. Oh, Jantje kreeg eerst even van Elsje een duidelijk inzicht in het lichaam van een vrouw. Dan hoefde Maaike niets uit te leggen. (We spreken altijd van “op” die bedden, omdat wij bijna nooit onder een laken of dekbed liggen.) Malawiel gaat niet slapen zonder avondritueel, niet opstaan zonder ochtendritueel. De boys hèbben rituelen, maar hun aandrang is niet groot meer. Jan en Jantje nestelden zich ontroerend tegen elkaar.
We brunchten dus met ons twaalven, aan bijeengegaarde meubels. Ook voor de schoonouders was het trouwens ontbijt, want ook zij waren lang doorgegaan. (Vooral Aart drinkt nog steeds zelden alcohol. Yvonne echter glijdt evenzeer af als Maaike en Elsje.) Daarna gingen Malawiel en de vier gasten in de bulli op weg. Dat wil zeggen: we hadden ook de ondode honden Google en Hector mee, en we namen de auto om afstanden te kunnen overbruggen die vooral Geert niet meer kan belopen. Het was trouwens miezerig weer, wisselend tussen fijne maar venijnige regen en droog, en tussen windstil en zeilweer. Wij hadden ons erop gekleed, maar de boys niet: die hadden niet op avonturen gerekend. Gelukkig had Hermes regenkleding en wandelschoenen uit hun huis gehaald.
We reden naar het station, en stopten net over het spoor. Op de plek die in het rijseizoen van Sans Perail vaak gebruikt wordt als aanvullende parkeerplaats. We stapten uit. Jan was nu op de zuidwestpunt van zijn voormalige werkterrein. Hector leek Google te vertellen, dat ook hij hier vele pootafdrukken liggen had, De boys toonden belangstelling voor de constructie die fietsers op de overweg tegen elkaar beschermen moet. Jantje werd aangetrokken door het bermmonumentje, vanaf de auto aan de andere kant van het spoor. Al vanaf een afstand verklaarde hij: “Ik kan hun aanwezigheid voelen. Arme kinderen.”
We stapten weer in, en reden peinzend de speeltuin en het natuurvriendenhuis voorbij. Rechtsaf langs de dambord-percelen, weer rechtsaf naar de plek waar Jans woning en schaapskooi gestaan hadden, en waar hij beider levens beëindigd had. Die gebouwen zijn allang weg, en op die plekken groeien al jonge boompjes. We stapten weer uit, namen alles in ons op. We liepen ook de paar meter naar de hei (maar het bos is aan de winnende hand), tot aan de kuil waarin ooit twee mensen zich niet aan de politie hadden willen overgeven. Zie Heibel 2 [geloof]. Hector leek weer alles (wat hij wist) aan Google te vertellen.
Aangedaan liepen we terug naar de auto. We reden nu naar het fietspad, en gingen daar behoedzaam rechtsaf. Het is immers een “enkelsporig” fietspad, ongeschikt voor voertuigen op meer dan twee wielen. Weldra stopte Maaike, net voorbij de bosrand rechts, maar waarschijnlijk niet zo ver zuidwaarts als die kuil. We stapten uit. Elsje begreep Maaike, en gaf haar aanwijzingen bij het omkeren. We liepen van het pad weg tot waar je zou kunnen zeggen dat de hei begon. Hector vond in een doornenstruik een pluk van zijn eigen haren van destijds. Oh, en vervolgens ook wat resten van een schaap. Jan hoorde nu van Wiesje, dat Hector de kudde nog een tijd zelf gehoed had, ten koste van leden van die kudde. Jan gaf Hector een uitgebreide schouderklop. We liepen zwijgend weer naar de bulli.
Opeens sloeg paniek toe: we hoorden stemmen naderen uit het zuiden, en dit fietspad voerde immers naar de bakkerij van Jantjes ouders. Maaike snelde de rest van ons vooruit, en maakte, dat de auto niet langer het fietspad blokkeerde. Lawiel haalde de rechterzijde van de bulli (van het fietspad af gezien), onze gasten en de honden hielden begroeiing tussen zichzelf en het fietspad. Er kwamen twee jonge stellen voorbijgefietst. Ze groetten naar de auto zonder zich een beeld te kunnen vormen van uitgestapte inzittenden, en reden ongeremd verder. Onze gasten en de honden wachtten even, en staken toen over. In de auto stamelde Jantje: “Dat waren twee zussen van mij!”
Maaike reed stapvoets terug naar de oost-west weg, en sloeg die in. Ze bleef langzaam rijden, tenzij ze de weg een eind overzien kon. We zagen geen fietsen. Zo belandden we weer op de Digitale Zandweg, inmiddels in vroege schemering. Ze peilde de belangstelling voor een bezoek aan het natuurvriendenhuis. En het waterloopbos!
De kampeerplaats aan de hei-zijde was verlaten, het voorplein van het huis zelf ook. Maaike zette de auto in de berm. Wiesje en ik gingen het huis binnen om te kijken of het schikte. Uiteraard ontmoetten we eerst het zijspan, daarna Ton en Saar. Knuffels met allen. Wiesje vroeg ten eerste of we gelegen kwamen, ten tweede of men ons gezelschap wilde ontvangen. Alice en Sylvie waren onbevangen gastvrij, Ton en Saar moesten even verwerken wie Jan ook weer was, fronsten bij de beschrijving van Jantje, maar hadden geen bezwaar.
Even later aanschouwden we de kanaaltjes in het bos, en uiteindelijk het ven. Google, een retriever, plonsde het water in. Hector, een herdershond, overwoog dat op het droge blijven (in de motregen) hem bij haar belachelijk maken zou, en plonsde dus ook maar. Terzijde sprongen twee kikkers het water uit. Alice, ooit zeeman, zette wat branders uit (zette bakjes in het water, ontstak waxinelichtjes, en zette die in de bakjes). De aanblik was weer sprookjesachtig. Jantje was erdoor gegrepen. De lichtjes in het donker leken hem te herinneren aan de onderwereld, aan de tijdloosheid die Jan en hij er doorbrachten. We gunden hem de tijd, totdat de regen aantrok. We namen hartelijk afscheid, en reden terug naar het Fort.
Buiten de poort namen we afscheid van de boys, die nu hun eigen auto in stapten. Op de binnenplaats namen we afscheid van Jan en Jantje. Ze wekten de indruk, dat ze langer in de bovenwereld geweest waren dan toegestaan. Hector en Google volgden kalmer. Het leek, alsof Google (die “vaak” onder ons is) nu Hector volgde naar een verderweg gelegen gebied. Maaike en Elsje keken hen hand in hand na: voor beiden heeft Google veel betekend, voor Elsje slechts ondood. Wiesje en ik stonden óók hand in hand, en ook zij bleek te denken aan wat ze ooit in Tirol verzucht had: "Ik heb zó vaak degene van wie ik op dat moment het meeste hield verloren, dat de dood van Chot en Google, hoe naar ook, me naar verhouding weinig doet. Ik heb nu alleen nog die éne grote onvermijdelijkheid..." We keken elkaar in de ogen: nee, dat was niet onvermijdelijk gebleken: voortaan blijven we jong en samen!
Onze oude vrienden David en Esther hadden we een tijd weinig gezien, althans weinig gesproken. De laatste weken zagen we hen vaak in het Fort, maar dan op bezoek in de westvleugel, met kleren aan. Moet kunnen, maar het maakte ons (sterfelijken) nieuwsgierig. Wiesje kon het aanvoelen (gevoelsmatig beredeneren): ze zochten hulp bij onsterfelijken of ondoden. We konden een aanleiding bedenken.
Op zekere herfstdag, in de avondschemering, wilden ze vanuit de huiskamer in de westvleugel de binnenplaats op, maar een hoosbui deed hen terugdeinzen. Ze liepen de huiskamer in de noordvleugel in. Daar praaide Wiesje hen: “Hoe is het toch met jullie?” Ze wees hen een zitje: een gaasbank en twee dropjes. Zij verkozen de gaasbank, dus nam ik Wiesje op schoot op een dropje. De kleintjes waren met anderen in gesprek. (Ook wijzelf gaan meestal op gaasbanken zitten, maar de dropjes zitten eigenlijk heerlijk. Eruit opstaan is lastiger, vooral als je een tijdje iemand op schoot gehad hebt.)
Wij bloot, zij niet? De oude wedijver met Wiesje laaide bij Esther weer op. Even later waren ook zij bloot. Hoe oud zijn zij inmiddels: begin vijftig? Elsje heeft ooit “de tand des tijds” omgewerkt tot “de zuigmond des tijds”, naar aanleiding van foto’s uit de tijd dat kunstgebitten nog niet algemeen waren, en naar aanleiding van een live album van een blues-artiest die vertelt over de pijpkracht van zekere tandenloze oude hoer. Maar goed, aan David staat de rijping wel, dat is de oneerlijkheid tussen de (binaire) geslachten, en ik voel mijn verjeugdiging vaak als vals-spelen. Hij waarschijnlijk ook.
Esther leunde tegen David aan, keek naar alles en niets, en peinsde: “Hoe het met ons gaat… We weten het niet. Wij zijn hier, we worden oud, maar we hèbben alles, we zijn veilig. Maar ons land, ons volk, raakt alles kwijt en is onveilig. Moeten wij daarheen gaan als vrijwilligers, misschien zelfs ons opofferen om de kinderen van anderen te laten opgroeien? Op de andere hand, ook de anderen willen leven, en de regering van òns land is niet de onze…” David nam over: “Wij herinnerden ons de westvleugel. Wij zijn gekomen om raad te vragen, aan… aan…” Hij sloeg de blik omhoog. Esther hernam: “Wij hebben wijze leiders gehad, lang geleden… Wij dachten, misschien hebben zij een wijs antwoord…” Wiesje knikte begrijpend: “En…? Jullie hebben hen hier gesproken?” Esther en David knikten bedachtzaam. David vulde aan: “Zelfs…” Hij keek weer omhoog.
Wodan en Freya schoven een gaasbank aan. Wodan keek vooral David aan: “Ja, het zijn vreemde tijden. Ook wij onsterfelijken weten niet alles, kunnen niet alles. - Vesta had laatst een pan spaghetti voor ons gemaakt. Dat is eigenlijk wel mooie beeldspraak: spaghetti koken is niet moeilijk, de slierten ontwarren wèl. - Natuurlijk is dat kromme beeldspraak, maar ik bedoel ermee, dat… nou ja, wat ik zei.” Freya had een andere beeldspraak: “Je kunt een kind baren en opvoeden, maar je weet niet zéker, hoe het als volwassene zal zijn.” Ik vond het twee mooie vergelijkingen. Bovendien zeggen beide, dat iets voortbrengen niet zondermeer inhoudt, dat je er volledige zeggenschap over behoudt. Ondanks alle westvleugel weten wij nog steeds niet, hoe de Aarde totstandgekomen is: was er uitgangsmateriaal, is dat met intelligentie gemaakt tot wat de Aarde nu is (met wellicht “na-garen” inbegrepen), in hoeverre heeft de hebber van die mogelijke intelligentie zijn doel bereikt? Is de Aarde wellicht een Schepping, maar als meesterproef mislukt, en wellicht in een kosmische vuilnisbak aan het composteren? Wij weten evenmin, in hoeverre de onsterfelijken zelf het juiste antwoord kennen.
Als je een kind bent, dan zijn alle volwassenen oud en almachtig. Naarmate je opgroeit, herken je dat homogene bos van ouderen als een verzameling van bomen, struiken en meer, en ontwaar je ook de tekortkomingen. Wij kennen van de onsterfelijken het “blinken” en van de niet-aanbedenen onder hen ook het “verzinken”, maar we kennen niet hun “opgaan”. En dan, dat “verzinken”: is dat slechts verlies van macht, of speelt daarbij ook achteruitgang, bijvoorbeeld dementie? Wij weten het niet. We hebben slechts bemerkt, dat we allerlei voor onszelf vertrouwde dingen hebben moeten uitleggen, zoals maar weer dat koffie-apparaat.
Is zo’n “wat moeten wij doen?” vraag van twee Israëli’s aan bijvoorbeeld koning Salomo een vraag van kaliber “mama, waarom eten we spinazie?”, van kaliber “in hoeverre kunnen wij tweeën de loop der geschiedenis wezenlijk en ten goede beïnvloeden?”, of (waarschijnlijk) van een kaliber daartussenin? Kan en wil de dode Salomo even voor een consult naar Fort Rimboe komen (en er belanden tussen andere ondoden en onsterfelijken)? Weet hij een wijs antwoord, en wil hij het geven? Zegt hij: “Ik zeg maar zo: ik zeg maar niks”?
Inmiddels bleef Wiesje bij de les: “Wat vinden jullie er zelf van?” - Gelukkig zag niemand mij achter haar rug blozen om die vondst. Blijkbaar maakte ik wel een beweging. Wiesje ging van mijn schoot af, en ging op het andere dropje zitten, wel tegen mij aan. Wodan en Freya keken de kring rond - “als een electronenstraal in een beeldbuis”, omschreef ik dat in Camping [geloof, sex]. David had zijn vingertoppen tegen elkaar, probeerde die contacten soepel te verbreken en hermaken, staarde ernaar, en meende: “Actueel, wij blijven liever hier. Maar misschien wij moeten vaker de mensen hier ontmoeten, minder thuisblijven…” Esther knikte. Wiesje gebaarde gastvrij richting Us Net: “Je weet de kroeg te vinden. Je kent de andere muzikanten. Probeer weer iets samen. Eventueel roep je ons erbij.” Wodan vulde aan: “... of òns.” Wiesje en ik knikten goedkeurend. Ik had bovengenoemde gedachten nog in mijn hoofd, en verklaarde: “Ook zij willen meer onder de mensen komen.”
Zo vertel ik over Jantje, zo vertel ik over Angela. Weet je nog: de jonge vrouw die bij Wiesje en mij in de tent kwam schuilen, Jantje als laatste (op Jan na) gezien had, en later de museumtrein gebruiken wilde om te sterven.
Angela had later kleine kinderen uit verschillende verbroken relaties en dreef een kwijnend dierenpension (of -asiel). Ze ontmoette de rijke man van de stad, en trok omwille van de toekomst van de kinderen bij hem in.
Dat blijkt uiteraard foutgegaan. Zijzelf is bij hem weg, de kinderen hebben nu hem tot voogd, en dan is er de wetenschap. Angela was zwanger van die man. Wat er uit haar baarmoeder gehaald is, dat is nu voorwerp van universitair onderzoek. Het heeft menselijk DNA, maar de stamcellen van de foetus moeten volstrekt op hol geslagen zijn. (Kort na het opschrijven hiervan vernamen we, dat mRNA ontsporen kan.) De vader heeft uitgebreid foto’s gemaakt en het portretrecht vastgelegd. Wellicht komt er ooit een griezelfilm met een computer-model van zijn zoon als hoofdpersoon. Elsje acht ook een reclame voor kweekvlees mogelijk.
De ware volgorde der dingen is ons nog onduidelijk, maar Angela woont nu in Us Net in het huisje waarin laatstelijk Mila woonde. Dat is geen geldig adres voor een bijstands-uitkering. Daarom staat ze ingeschreven bij Kees en Claudia op de camping. Ze gaat soms op de fiets naar de camping om te helpen. Gaat? Ging. Angela heeft veel behoefte aan een man, Claudia was nog aan het bekomen van de geboorte van Enrico, en Claudia heeft ontdekt, dat Kees en Angela… Post van de gemeente krijgt Angela voortaan van Claudia aangereikt tussen de spijlen van het hek door.
Angela heeft kennisgemaakt met de neven, wellicht toen ze eens bij Tin Roof rondkeek. En ja hoor, ze blijkt (pas kort) zwanger, wellicht zelfs van een kind van elk. Sheila was (en is nog) op reis, en die meet niet met twee maten. Madelon daarentegen voelt zich (uitsluitend figuurlijk) genaaid, en is woest. Enkele weken na die beroemde snipper-dag.
Hoe moet het nu verder? Madelon heeft het gehad met de neven, maar zij is nu immers wel de rechterhand van hun moeder, en iedereen is dol op haar. Gaat Sheila weer door met beide neven en met nu dan Angela als dier kwakjesvat? Iemand binnen Malawiel (maar niet ik) heeft opgeworpen, dat die rijke man misschien iemand voor Sheila zijn zou. Niet als smachtende “J’attendrai” zanger, maar als degene met wie ze na thuiskomst een wip maken kan, en met wie ze over geld praten kan. Nadelen: die kinderen van Angela en dat Sheila geen huisvrouw is. Overigens zou het heel goed kunnen, dat Sheila hem kent: als bezoeker van Sheila’s Lair en wellicht klant van Matras. Of als klant van Jeroen, uit hun SJiT-tijd. Sheila kende Angela nog van vroeger. Ze had immers eens twee broers(!) voor hen beiden geregeld.
Angela heeft al een afspraak voor de abortus. Complicatie: ze is gevaarlijk mager. (We hebben haar nooit anders gekend dan als vermoedelijke anorexia-lijder. Veel mannen zien het verschil niet tussen mager en slank, en geilen juist op haar.)
Angela helpt nu soms Frank en Margriet in de kroeg. Ook die hebben een kleintje, maar Frank kan zijn handen wèl thuishouden. In de kroeg is Angela geneigd om erg afhoudend te doen jegens mannen - omdat ze zwanger en opgebrand is? Afra heeft dat verkeerd begrepen, en schijnt Angela te willen paaien. Dat luidt een alarmbel bij Karla, maar die herkent in Angela vooral hoe zijzelf in de goot lag, en ziet Angela als volstrekte hetero.
Wordt vervolgd.
Oh, Sheila heeft Madelon laten weten, volledig aan haar kant te staan. Dan zoeken de neven het zèlf maar uit. Ook Zus en dus ook Wim staan tegenover hun zoons. Het zou kunnen, dat Sheila en Madelon tijdelijk bij Dennis en Jean-Luc intrekken. Voor Madelon is dat nieuw, maar ze kan met hen uitstekend overweg. Hoe wij (Malawiel) dit weten? Van Aart. Die was onlangs met Yvonne bij de buitenpost (ze kunnen afwisselen…).
Angela was vanuit Eikenrode (of vanaf de camping) noordwaarts gaan fietsen, al met de gedachte dat ze vóór het station een dorp vinden zou. (Ze kon zich Us Net slechts vaag herinneren.) Bij het dorpsplein van Us Net had ze omgekeken, en de verhoopte kroeg ontwaard. Frank en Margriet hadden Angela aan de bar gesproken. Frank was haar om de sleutel van het huisje naar Bill en Mina voorgegaan. Ze had het huisje (zoals in Us Net gebruikelijk) gestoffeerd en onvolledig gemeubileerd aangetroffen, in dank aanvaard en betrokken. Met verhuishulp van Wim. Zo veel bezittingen had ze niet.
Mina had Angela aan Aart en Yvonne beschreven. Die was hèn wel bijgebleven! Terug op het Fort had Aart het nieuws met ons gedeeld. Wiesje, Maaike en ik kenden Angela immers.
Wij (Malawiel) hebben ons laten inseinen, wanneer Angela in de kroeg zijn zou. Daar hebben we (Malawi) toen in de peeskamer de kennis hernieuwd, danwel (Elsje) gemaakt. Uiteraard riep dat pijnlijke herinneringen op, en verwarring rond namen en leeftijden. Elsje oogt immers vrij sterk als Wiesje destijds maar bestond toen nog niet, Wiesje en vooral ik ogen nu veel jonger (Wiesje ietsje voller, ikzelf ietsje leger), en Maaike is allang volwassen.
We hebben Angela uitgelegd, dat in het Fort buitengewone dingen mogelijk zijn, en ons daarbij laten ontvallen dat we Jantje onlangs gesproken hadden. Nee, Angela zou niet in Fort Rimboe kunnen wonen, maar ze zou desgewenst de westvleugel bezoeken kunnen om raad. Dat moest ze maar eens rustig overdenken. Wij gingen allen terug naar de gelagkamer. Malawiel dronk er thee met Hans en Grada. Het lag mij op de lippen om hen te vragen naar het ontsporen van stamcellen, maar ik hield het gelukkig binnen. Hans en Grada zijn afgestudeerde biologen, maar Grada is ook arts. Ze mist ergens een vinkje om zich als huisarts te mogen vestigen, maar ze is bevoegd tot het uitschrijven van recepten. Denk maar aan de keren dat ze anticonceptiepillen voorschreef. - Eigenlijk moesten we (ook Mart en Diana) weer eens met hen gaan bridgen.
Terug in het Fort heeft Wiesje Aphrodite ingelicht over Angela. (Wiesje en Aphrodite hebben immers een innige band, en “Aaf” licht de anderen wel in.) We zullen zien.
Inmiddels hebben we Elsjes achtste verjaardag gevierd, of beter: het min-tweede lustrum van haar meerderjarigheid. Ze heeft inmiddels de “open plaats” bij Malawi zodanig ingevuld, dat het nu waarlijk “haar plaats” bij Malawiel is. Ze kan inmiddels kiezen: of ze beide andere lieverds wil gerieven “van vrouw tot vrouw”, “als hulpsinterklaas ter vervanging van mij”, of “als wedstrijdje”. Vergeet ik iets? Ze weet “alles”, kan “alles”, en is lichamelijk sterk - als het ware Asterix en Obelix in één. Bovendien is ze zorgzaamheid gaan betonen, te beginnen met bezorgdheid om wat van mij verwacht zou mogen worden op mijn ware leeftijd (althans die volgens mijn paspoort), maar uitdijend naar algemeen inleven. En zij is meestal degene die met voorstellen komt, die zelfs voorstelt om eens iets anders te doen dan onze bedden bevuilen met eiwitten. Mja, misschien begint ze op haar moeder te lijken. Dan wel uitdagender, met blote borstjes (zoals meestal) zelfs gebiedender. (Diana is blij met haar eigen verjeugdiging, maar wil in alles het goede voorbeeld geven.)
We hebben een grote afvaardiging uit Eikenrode mogen begroeten, want Elsje kan daar als koppelaarster niet meer stuk. Ook de neven zijn hier geweest, maar niet mee met de rest (waaronder hun ouders, Madelon en Sheila). Volgens iedereen hoopten de neven op een volgend koppel-wonder van Elsje.
Inmiddels (ik ben al weken aan het schrijven) is ook duidelijk geworden, dat Elsje nu heel goed kan begrijpen (verstandelijk) of aanvoelen (gevoelsmatig) wat omgaat in anderen, te beginnen in Wiesje, Maaike en mij. Vooral tussen Elsje en Maaike is dat een grote vooruitgang. Elsje heeft nu ook een betere indruk van hoe mannen gedreven worden (“niet vijf dagen per vier weken een kind willen maken, maar voortdurend”), hoe verstandig het dus is om de druk van de ketel te houden, en dat “gebiedende borstjes” die gedrevenheid en de druk op de ketel dus vergroten. Ze ziet ook, dat Maaike zich ongemakkelijk voelt bij haar “centerfold” uiterlijk.
In ons huidige avondritueel (gewoonten veranderen ja) is dat aan de orde geweest. Een eenvoudige verzachting is dus, dat Elsje in de huiskamer vaker bij Maaike op schoot zit, en Wiesje ook wel. Wiesje blijft uitdragen, dat sex heerlijk is, maar ook dat dat het genot van de vrouw voorop moet staan. Dus: gewoon tonen die borsten, en ook die witte vloed, en wijzen op het belang van die voorrang. Elsje heeft die opvatting dankbaar overgenomen. Maaike is het ermee eens, maar voelt zich er niet prettig bij.
Nog steeds zijn mijn lieverds in de ban van mijn voorhuid: Wiesje van het kelkje, Maaike van wat leuker staat (teruggetrokken of niet), Elsje van wat feitelijk neerkomt op aftrekken. En nog steeds moet ikzelf voortdurend verleid worden om hoogtepunten bij hen op te wekken. “Een uur zonder orgasme is een dag niet geleefd,” stelt Elsje, hopelijk overdrijvend. Nou, Elsje hoeft zich geen zorgen te maken. Niet als ze gemiddeld een orgasme per uur bedoelt. Ga maar na: we hebben twee rituelen van elk drie blokken (ochtend en avond, met elk van de drie anderen), samen zes blokken. Een dag telt 24 uur. Dus als een himalaya gemiddeld vier hoogtepunten telt (en een blok slechts één himalaya), dan kan ze gerust zijn. Dat halen mijn lieverds ruimschoots! Zelfs Wiesje, die zo verzot is op verstrengeld liggen. En ikzelf kom dus minstens zes keer per dag klaar (dankzij het “opvoeren”). Als wederdienst, ja ja! Dit alles alleen al tijdens de twee rituelen…
We hebben dus ook (op een andere dag) het vierde lustrum gevierd van Wiesje en mij samen. De westvleugel ziet dat als het begin van de voorgeschiedenis van het Fort, en heeft zich uitgesloofd in feestvieren (voorbereiding en opruimen inbegrepen). We (Malawiel) zijn ontroerd geraakt door de vele tijd (vele minuten) die veel nog-aanbedenen voor ons (niet slechts Elsje) vrijgemaakt hadden. Met voor Elsje en mij bovendien (op een andere dag) een uitgebreide “klankbord-bijeenkomst”. (Waar had ik dat begrip uitgelegd?)
Uiteraard werd Maaike ook weer even in het zonnetje gezet om het bedenken en maken van Fort Rimboe. Ze kan erkennen dat alle lof terecht was, maar ze bezwijkt wel bijna daaronder.
De jeugd is bijna vanzelfsprekend steeds in de slaapkamer als wij daar zijn, verlekkerd toekijkend (gebruik van andere zintuigen inbegrepen). We zijn inmiddels gewend aan het verlies van bijna alle privacy - voorzover je bij samenleven met onsterfelijken enige privacy verwachten mag. Oh, Elsje heeft een verdeelblok weten te plaatsen waar de vier bedden elkaar raken, en ze heeft de opladers voor de beide vibrators voor de jeugd een kleur gegeven die bij zowat elke belichting opvalt. (Ter herinnering: de slaapkamer krijgt licht uit de badkamer, uit het zwembad, en regelbaar kunst- en daglicht uit het plafond.) De jeugd went zich nu eindelijk aan om die hulpmiddelen na gebruik in de opladers te plaatsen. Volgens Maaike dragen die opladers wezenlijk bij aan ons electriciteitsverbruik. (Ter herinnering: Fort Rimboe heeft een aansluiting op het openbare net, maar we wekken genoeg op voor eigen gebruik. We leveren momenteel niet terug.)
De jeugd hééft ook niet veel vermaak. Ze hebben dat slaapzaaltje met een computer, ze hebben de gedeelde ruimtes van het Fort, ze mogen in onze (Malawiel) ruimtes verblijven, ze mogen (blijkbaar slechts onder geleide) naar de landschappen van Harren Net, en ze hebben geen vaste taken. De müsli moeten blijkbaar door hun blootheid en gedrag inspiratie verschaffen, en de VeMa (ook de oudere drie) hebben weinig eredienst te wijden aan Vesta, die immers ook post-actief hier rondhangt. - Vesta, Jupiter, Hera en Zeus hebben zich op de hedendaagse kaartspelen geworpen. Ze bridgen en klaverjassen wat af!
De wintertijd is ook weer ingegaan. De westvleugel viert Diwali. Maaike heeft de brandertjes van het waterloopbos gekopieerd naar het binnenperk. Niet naar de Maya- en Inca-beken aan de buitenzijde van het Fort, want dat zou ongewenst bezoek kunnen aantrekken. Inmiddels hebben verschillende bewoners hun eigen brandertjes gemaakt. Overigens hadden we in de water-kringloop van het binnenperk al gekleurde electrische lichtjes, een kleine uitgave van de lichtjes die op verschillende dieptes in ons zwembad drijven. Het licht van de branders is warmer. De branders moeten handmatig van het eind van de waterloop teruggezet worden naar het begin, de electrische lichtjes kunnen rondgepompt worden.
Diana en Yvonne hebben een inval van mijzelf verwezenlijkt: branders in de vorm van een kruising tussen heteluchtballon en lampion. Die dingen stijgen dus op, maar blijven gevangen door een net dat op de draden van het zeil (van die verjaardag van Sheila) over de binnenplaats ligt. Als de waxine-lichtjes op zijn, komen de dingen weer omlaag. Maaike heeft nu ook electrische zwevende lichtjes bedacht (met een gloeilampje voor zowel licht als warmte), en heeft een foto daarvan gestuurd aan Linda: voor kerstsfeer in de supermarkt van Tin Roof (die immers iets van drie verdiepingen hoog is, terwijl de gewone verlichting op gewone hoogte hangt). Elsje had een plan voor lichtjes aan lijntjes aan de wieken van de molen van Zus en Wim, maar we hebben nu net langdurig hoge luchtdruk, en dus te weinig wind voor de molen. Aart en Yvonne hebben hun huisrimboe dan weer opgetuigd met zwembad-lichtjes en met een soort kerstverlichting in de planten.
De onsterfelijken raakten eveneens geïnspireerd. Het pronkstuk (van nu ik dit schrijf) is een Ster van Bethlehem boven het binnenperk. Loki heeft Hermes ertoe gebracht om zich soms te vertonen als dat blauwe licht uit de eerste tijd van onze vriendschap. Zie "Dat andere" [geloof].
Maaike en Elsje hebben een ronde gemaakt langs de vliering: langs de dieren die daar voor hun winterslaap terechtkunnen. De vleermuizen betoonden zich dankbaar voor die vliegende lichtjes: de laatste vliegende insecten van het seizoen waren daaropaf gekomen.
Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).