Laatste wijziging: 2024-08-29 (technisch), 2024-08-17 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).

Larie: "Weerzien"

[geloof, sex]

 

Zeiltje - Schuine ven - Berend Botje - Verre weide - Elsje - Girls

 

Zeiltje

Het aanhouden van de “regentijd” deed ons weer binnenblijven, maar de hang naar buitenzijn begon weer te kriebelen. We (Malawiel) begonnen dus na te denken over een trektocht met kamperen. Een langere tocht dan vorige tochten waarbij we de Kameleon als tent mee hadden. Bovendien aanvaardden Wiesje en Maaike Elsjes opvatting dat ik voortaan ontzien moest worden om mijn leeftijd - al blijft Elsje hopen op mijn spoedige (dood en onmiddellijke) reïncarnatie als “jonge god”. (Ik zou mezelf werkelijk niet als een god kunnen zien, maar goed.)

Zo vertrokken we dan op zekere dag na de brunch de hei op. Min of meer vergezeld door twee wolven uit het voorlaatste nest in de heuvel, een reutje en een teefje. Binnen vijf minuten heetten die voor ons David en Esther, naar onze vrienden. Ze dartelden in een steeds wijdere kring om ons heen, en verdwenen dra uit zicht. Vroeger hadden Wiesje en ik meestal geldwolven als geleide, maar die lijken verdwenen. Naar Harren Net?

Zoals verwacht, was Spamerica stil en ogenschijnlijk verlaten. De wind wisselde van bijna stil tot vlagerig, en van vochtig tot nat. Koud was het niet, maar behaaglijk is anders. Eenmaal buiten het zicht van Us Net wilde men de kleren uit. We waren vertrokken in gevechtskleding, zonder strings, met kaplaarzen. Het aankleedritueel was geweest: eerst sokken en kaplaarzen, dan mijn T-shirt, hun topjes, hun wikkelrokjes, mijn kilt. Tja, hun ogen willen ook wat, al snapt deze wat (met staafje!) niet wàt. Vervolgens het opdoen van de rugzakken. Zoals al lang geleden door Wiesje beleden, verdragen rugzak-riemen en vrouwenborsten elkaar slecht. Per lieverd moest ik dus de borsten zodanig schikken, dat de tepels niet onder de riemen leden. Vooral bij Elsje (kleinste borsten) een schier onoplosbare puzzel. Uiteindelijk nam ik dan mijn rugzak op: de kleine, met daarin wel het tasje en uiteraard chocola en pleisters.

Nu moest dan de kleding uit (behalve sokken en laarzen). Dus: rugzakken af (met mijn hulp), mijn kleding uit, hun rokjes en vervolgens hun topjes uit (beide ook met mijn hulp), die kleding in de rugzakken, even een tikkie, dan de rugzakken weer op, de tepels ontzet. (Oh, “ontzet” kun je ook als zijn tegendeel zien.) Kortom, zo’n stop kost een kwartier.

Had je ons eerste reisdoel al geraden? Jawel, de heuvel met het zeiltje. Met onderweg een pauze bij dat nolletje (zie eveneens Schaapjes [sex]) met allang een nieuw berkje. Bij dat nolletje dus weer rugzakken af, ons verzekeren van de goede toestand van de borsten, rugzakken weer op, lopen. Lopen? Soppen op de doorweekte veengrond, mijn lieverds ook nog eens lichamelijk soppend.

Het zeiltje bleek verdwenen. De heuvel krioelde weer van de mieren. Maaike en Elsje vonden een plek zonder mieren aan de noordzijde. Daar zetten we (eh, zij) de tent op, min of meer tussen bomen met lage takken. Tja, de Trojaanse paarden mogen hier dan verdwenen zijn, maar de konikspaarden kwamen al poolshoogte nemen voordat de tent stond. Voor eenvoudige “goed volk” communicatie met paarden is ook Wiesje heel geschikt, dus die voerde het woord en de klontjes. Elsje kwijlde bij de aanblik van de hengst. Maaike bracht Sheila en de Trojaanse hengst in herinnering. Een oplettende mier bespeurde de suikerklontjes. Maaike bracht behoedzaam een klontje naar de mierenhoop. (Had niet ooit Wiesje zoiets gedaan bij de poel?)

De tent stond op wellicht de enige droge en miervrije plek, nogal verborgen, en zonder mooi uitzicht. Voor andere zintuigen bleef er genoeg waar te nemen. Zo leek boven onze tent een buizerd te wonen. We speelden zoiets als badminton-dubbel met tafeltennis-batjes die we in onze bagage vonden. Uiteraard trokken we ons vroeg terug in de tent. In de woorden van Elsje: “We hebben La niet voor niets ontzien!” Ook het weer noodde niet tot buitenspelen. Er kwamen enkele plensbuien en wat onweer, dus Wiesje was in haar knollentuin. Maaike en Elsje lagen met “flap kwart(Vrouwenbesnijdenis? Hoe verzìn je het!) naar buiten te loeren, dus Wiesje en ik lagen achterin te zandbanken. In een slaapzak, met onze hoofden naar achteren om niet onbedoeld door de kleintjes in het gezicht geschopt te worden. Afgezien van die richting voelde het heerlijk vertrouwd. (Zeker, we hadden ook dwars kunnen liggen, of gescheiden te weerszijden van de kleintjes. Maar als die samen middenvoor willen liggen, dan gaan wij vanzelfsprekend naar achteren, en toch maar in de lengte-richting van hoe we de luchtmatrassen als vanzelf gelegd hadden.)

Wiesje en ik werden half-wakker toen de kleintjes ons bed zo draaiden, dat we met onze hoofden naar het midden van de tent lagen. Ah, ook zij gingen nu slapen, ook in een slaapzak, met hun voeten bij de nu dichtgeritste toegang. Kusjes, en een soort tikkie.

We gebruiken (inmiddels alle vier) nog steeds die gebaartjes die woorden vervangen. Wiesje en ik meldden elkaar ongeveer tegelijkertijd een volle blaas. We moesten dus langs de kleintjes naar buiten, en het is gebruik (in onze slaapkamer, als ik met iemand van bedden B3/B4 langs A3/A4 naar de badkamer ga) om die anderen in te lichten met een passende vorm van huidcontact. Maaike en Elsje wilden mee. Kaplaarzen aan, verder bloot, in het donker (van een nog steeds naar regen neigende nacht). In een kringetje terzijde, zij gehurkt, ik staand. Daarna afspoelen met water uit de fles: eerst ik over het snikkeltje, dan zij (in deze omstandigheden node zelf) tegen het plasgaatje. Baarmoeders volspuiten een volgende keer. Weer naar binnen, laarzen uit.

Maaike wilde nú bij mij (alsof ze dat alledrie niet voortdurend willen…). Tikkies alom. Eigenlijk wilde Maaike een sur place, maar ik was te moe. Wel kon ik, met één arm onder haar door, met de andere hand bij haar naar binnen, de G-spot aaien en met haar flap spelen, “frommelen”. Even later had ze weer tranen van Dankbaarheid.

Ochtendritueel. Elk kreeg haar himalaya, Wiesje haar krachtvoer, Elsje haar sur place, Maaike nu ook, gevolgd door kort zandbanken. Deze beide sur places aansluitend op Wiesjes pijpen waren uiteraard “vega” (zoals wij dit nu noemen), oftewel vrijwel zaadloos. Elsje en Wiesje sleepten ònze matras de tent uit, lieten ons zo lang mogelijk met rust, en maakten ons vertrek-gereed. Het was koel, minstens eventjes droog, en we zouden mensen kunnen ontmoeten. Daarom trokken we dan maar de nasi-pakken aan (met niets eronder). Die rituelen ken je nu.

Schuine ven

We togen noordwaarts, naar het schuine ven. Maaike en Wiesje voorop, dolblij met elkaar. Dus waren nu Elsje en ik een stel. Dan is het steeds net, alsof ze in mij de opa ziet, van wie ze hóópt dat hij ondeugend is. Graag gedaan! We staken de spoorlijn over. We dachten Sans Perail wèl een rij-dag te hebben, maar op deze afstand van het station was daarvan niets te bespeuren.

Op het schuine fietspad werd gereden. Hier geen wielrenners, maar mensen met waarschijnlijk een tentje achterop. Hopelijk onopgemerkt staken we pas over toen de kust vrij was. De kust! Alle regen had het ven doen uitdijen tot op zeker punt minder dan een meter van het fietspad, en had het verenigd met dat naburige ven. Wij verwachtten, dat trekkers zouden besluiten om daar te kamperen, en liepen daarom door naar de noordzijde. Daar zetten we de tent op tussen struiken, een “duinenrij” van nolletjes van het ven verwijderd. Niet de struiken waartussen wij destijds paarden hadden zien naderen: die struiken oogden nu als een verdronken eiland.

Kleren opgelucht weer uit, iedereen bevredigen, hapje eten. Daarna (niks halfuur wachten!) het water in, in een hoosbui. Nou ja, de kleintjes maakt dat toch al niet uit, en Wiesje en ik zijn immers daarvoor door Apollo behandeld. Het schuine ven was nu meer dan destijds “lekker diep”, maar de uitbreiding zat vooral in het oppervlak. We deden variaties op vage spelletjes die we thuis in het zwembad doen, maar we zagen hier ook nieuwe mogelijkheden. Zo moest ik aan de oever met aanlandige wind wijdbeens in het water zitten, als doelwit voor door de wind voortgeblazen “uit-drijvende” lieverds. Afijn, bij water dat als zwembad kan dienen zijn Maaike en Elsje een prachtig span. Tegen het einde van de middag, althans bij het begin van een volgende plensbui, rukten we in naar de tent. We zagen nog net, dat langs het fietspad iemand gestopt had en een stuk bagage van zijn (of haar) fiets haalde. Bedenk daarbij, dat wij meestal vrij stil zijn, en dat ook Elsje stil kan zijn.

We voelden ons geremd door de mogelijke aanwezigheid van een andere kampeerder. We besloten, in de tent te blijven tot na zonsondergang. We bedachten een spel dat in het donker te spelen zou zijn, met niet uit- maar juist áántrekken van kleding als straf. (Hoe ging dat spel ook weer?) Na zonsondergang kleedden Maaike en Elsje zich in hun nasi-pakken en kaplaarzen, en slopen op verkenning uit. Binnen een minuut waren ze weer terug: ginds was inderdaad een tentje opgezet, en daaruit scheen door het tentdoek een lichtje naar buiten. Óók goed. Wij kropen onze slaapzakken in.

We werden zowaar gewekt door zonlicht. Maaike en Elsje kleedden zich weer aan voor verkenning. Net toen ze de ritssluiting wilden openen, brak buiten een takje. Een mannenstem vroeg: “Is daar iemand?”. Mijn lieverds keken aarzelend naar mij, nog bloot in de achterste slaapzak. Ik antwoordde: “Ja…?” De stem vroeg: “Kan ik misschien een fietspomp lenen?” Ik antwoordde: “Ik heb geen fietspomp. Aan de westkant van de hei loopt een zandweg. Van hieruit rechtsaf is een natuurvriendenhuis met camping, linksaf is een speeltuin, verderop een stationsgebouw. Dat zijn drie kansen op een fietspomp.” De man droop pruttelend af. Maaike en Elsje glipten naar buiten, en bespiedden zijn aftocht. Hij pakte snel zijn spullen op zijn fiets, en reed snel oostwaarts.

Vooruitblik. Weer thuis kregen we in de huiskamer bijna terstond de vraag van Loki, waarom ik die vreemde had geantwoord. Elsje had toch gebiedende borsten? Gegniffel alom, ook bij ons (Malawiel). Elsje bedacht: “Jazeker, maar ik wist niet zeker, of die man zou begrijpen wat ze geboden.” Groepsknuffel! Overigens zijn mijn lieverds, in tegenstelling tot mijzelf, geen watjes. Pogingen tot #HerToo zouden je kunnen nopen om nadien op de vraag “Geslacht?” te antwoorden: “Ja.” - Terug naar het verhaal.

Ik keek op mijn telefoon voor de naaste brandkraan. (Zie Dat andere [geloof].) De kleintjes gingen er even kijken, een lege jerrycan mee. Intussen groef ik toch maar eens een schijtkuil. Wiesje blies de zwemring-toiletbril op. In overleg hadden we thuis besloten, voortaan onze schijt en papier te begraven, dus geen plastic zakken meer mee te nemen om thuis af te voeren. Ja, eigenlijk zouden twee kuilen gezelliger zijn, maar we hadden slechts één zwemring. Wiesje had vertrouwen, liet mij een tweede kuil graven, en raapte zelf enkele “zachte” takken voor een bril. Rol papier binnen beider bereik, en daar gingen we. Weldra kwamen Maaike en Elsje terug met een volle jerrycan. Ze schoten uit de kleren, daarna de laarzen weer in, en namen onze kuilen over. Deed Elsje nu echt moeite om niet zo doordringend te klinken en rieken? Voor de oplettende lezers: ja, zo’n zwemring zit wiebelig. Je moet tussen je benen door vegen. Zonder hulp overeindkomen zou moeilijk zijn, daarom graven we een uitstulpinkje van ongeveer kniediep. Je staat dus op vanaf toiletpot-hoogte.

Deze gehele dag bleef het aardig weer, en wij bedreven vooral onze watersport. De volgende ochtend werden we wakker van een hoosbui. Buiten knapte weer een takje, en een vrouwenstem vroeg om een fietspomp. Mijn zelfde antwoord, haar zelfde aftocht. Ik moest denken aan het stereotype van zeker volk dat nergens welkom is, maar uiteraard moet eten. Wiesje zond een e-mail aan natuurvriendenhuis, speeltuin en cc aan Sans Perail. Elsje vond op zeker social media (dat Latijnse meervoud is inmiddels Engels enkelvoud) enkele meldingen van mensen die in deze buurt lastiggevallen waren voor een fietspomp.

Halverwege de ochtend braken wij op, en staken door naar het station. Aart had daar verse mondvoorraad voor ons achtergelaten. Bovendien konden wij er douchen. Twee aan twee, welja! Uiteraard probeerden de aanwezigen door de nasi-pakken heen de schoon- en reinheid van mijn lieverds waar te nemen. Inmiddels heeft Elsje zich voor ogen op steeltjes een soort huivering aangemeten. De aanblik van dat lillen heeft al menige zaadcel in een toiletpot doen belanden.

Wij vertrokken spoedig weer, langs het spoor op weg naar Botje.

Berend Botje

We waren niet meer in Botje geweest sinds wij het hadden overgelaten aan de beren om in te wonen. We waren wèl benieuwd, dus we liepen voor ons doen gezwind  door. Vanuit de lucht (en dus ook op satellietbeelden) oogt de spoorlijn ten westen van de overweg als een smalle bruine streep tussen een gelijkmatig productiebos ten noorden en een onregelmatig oerbos ten zuiden ervan. Wij liepen aan de zuidzijde van het spoor net buiten het ballastbed, bedacht op treinen buiten de rijdagen. We waren dus wel vanuit de lucht zichtbaar. Zodoende hadden we plots elk een ara, geel danwel rood, op de rugzak. “Kalm aan.” kraste er een. “De brug is open.” Een ander wilde weten: “Zijn die pinda’s voor òns?” Vroeger zou ik misschien geantwoord hebben dat we geen pinda’s hadden, en bij aanhouden van het gezeur, dat zij alle pinda’s mochten hebben die ze op ons konden vinden. Maar tegenwoordig ben ik wantrouwend: dan hèbben we blijkbaar pinda’s, zonder dat te weten. Wiesje vertrok van spoor 2. (Hé, die uitdrukking heb ik lang niet gebruikt!) Zij begon wiegend zachtjes te zingen: “‘k Ga naar grootmoeder, pinda’s brengen. In het bos, in het bos.” De derde ara was benieuwd: die grootmoeder moest dan toch wel oud zijn. Had die met Napoleon gevreeën? (Waar haalt zo’n vogel het vandáán!) Elsje gaf mee: “Daarom brengen we haar oude pinda’s. Ze zijn muf en zacht, maar oma heeft geen tanden meer, en ze proeft ze waarschijnlijk ook niet goed meer. Hopen we.” Ook de vierde ara kon praten: “Dus wij kunnen opvliegen. - Doei!” Ze vlogen allevier op, met achterlating van een poepje. Die verontreiniging ontdekten wij pas bij aankomst.

Tja, de plaggenhut stond op instorten, alsof het dak overbelast geweest was. De gesloten deur had dan toevallig voor voldoende verband gezorgd. De vleermuiskast lag omver. Bovenal: de vennen vóór en naast de hut hadden zich verenigd, met wellicht vijf centimeter water boven het pad (de oprit? het tuinpad?).

In Maaike en Elsje ontwaakte terstond de klusser. Ze hingen hun rugzakken aan boomtakken terzijde, kleedden zichzelf uit, en sloegen na kort beraad aan het rechtzetten van de hut. Wiesje bood mij aan, te helpen bij het herstel van de vleermuiskast (ons eigen werk). Ik kleedde haar en mezelf uit. We ontwaarden enkele vleermuizen aan nabije takken, en lieten hen aanwijzingen geven. Daarna hielpen we Maaike en Elsje bij de laatste hand aan het herstel van de hut. De waterpomp werkte nog, en gaf drinkbaar water. We maakten weer ligruimte overdwars, zodoende het pompje weer uit het zicht brengend. Voldaan gingen we buiten zitten, op geïmproviseerde zitmeubelen.

Er kwam een mammoetenkudde, en ook die van de bullen. Dat werd een massale stoeipartij in het ven. Er werd ook onbekommerd in het water geplast en gekeuteld, wat ons de zin in te water gaan ontnam. Tegen zonsondergang hadden we weer een spontaan feestgedruis van allerlei dieren. Geen “Kerstnacht”: een ree ging op in Rosa. Om van de eetlust van vleermuizen te zwijgen.

De mammoeten raakten uitgestoeid, en keken ons aan. Elsje haalde in de hut haar rugzak, en ging zoeken. Jazeker! Ze vond een kilo-pak gepelde ongezouten pinda’s. Ook een pak kartonnen bordjes. Maaike haalde haar rugzak, en vond daarin hetzelfde. Ze haalde ook de rugzakken van Wiesje en mij, opdat wij konden blijven zitten. Lief! Ook wij hadden pinda’s en bordjes, maar mijn pinda’s waren gebrand en gezouten. Maaike en Elsje gingen rond met pinda’s en bordjes. Wiesje bleef uit hùn rugzakken meer pakken pinda’s opdiepen. Ik maakte van zoute pinda’s een offertje (lang niet gedaan!), en zette dat binnen. Hadden we soms ook wijn? Oh, ik wel (en een “rol” kartonnen bekertjes); de meiden hadden druivensap (en bekertjes). Ik zette wijn en sap bij het offertje.

De ara’s (alle vier paren) meldden zich triomfantelijk bij de pinda’s. Ze beliefden van beide smaken, en kregen hun deel. Ze beliefden ook sap en wijn. Door die wijn gaven ze weldra een indruk van de “Twenty Minuters” (uit Blackadder): overmoed kwam voor de val, en een familie vossen en een familie zwijnen werden door Maaike en Elsje onthouden van niet-vegetarische hapjes. Wiesje wees hen op de invloed van alcohol op hun beoogde hapjes, en terstond verloren ze walgend alle belangstelling, voor nú.

We kregen ook nog enkele onsterfelijken op bezoek. Artemis verwees theatraal naar ons verhaal “Zonder hen” (geschreven door Afra). We waren pas twee nachten van huis… Uiteindelijk kwam het tijdstip van “wij moesten maar eens gaan” en “... wij ook”. Hermes was zo lief om alle afval weg te werken. Wij (Malawiel) zochten onze slaapplaatsen op in de hut. Allevier overdwars, dus dat vroeg ons om de wisselwijzen van vroeger (Malawi). Elsje klaagde over alcoholdampen, maar bleek zelf teut.

Verre weide

We hadden beoogd, hier een tweede nacht te blijven, maar de gedachte aan de schijt van de mammoeten bedierf onze zin in zwemmen. We vertrokken de volgende ochtend bloot (op de kaplaarzen), gokten op geen treinen, en daalden op het kruispunt van spoorlijn en grensdijk af naar de verre weide. Langs de voet van de grensdijk liepen we naar de sluis aan het begin van de Hoofdvaart. Daar bevonden we het water zwembaar. Niet meteen diep, want daar had zich vanalles uit de hoge rimboe opgehoopt. Wiesje en ik bleven vooral daar, terwijl Maaike en Elsje eindelijk eens wedstrijden over grotere afstanden konden doen. Ze bleven in zicht, of beter: zij gingen niet verder dan dat ze ons konden zien. Ja, dan moesten we natuurlijk niet gaan liggen…

We slenterden langs de vaart, geboeid door de snelheid waarmee de natuur de verre weide terugveroverde. Halverwege de middag bereikten we Middendorp. Hadden we het luik naar de kelder niet gezocht, dan hadden we het niet gezien door de struiken eromheen en de aarde erop. Zowaar leek het een plek met redelijke afwatering. Elsje tilde het luik op, en daalde met Maaike af. Wiesje en ik wachtten even, en volgden. Zo te zien was er niets veranderd sinds ons vorige bezoek.

Na rijp beraad zetten we de tent op naast het luik. Maaike en Elsje doken weer het water in, en gingen Hoofd- en Kruisvaart op verschillen onderzoeken: de Hoofdvaart moest immers water uit de hoge rimboe naar het gemaal vervoeren, maar de Kruisvaart? Wiesje en ik gingen eventjes te water, maar gingen daarna op de oever liggen zandbanken - ongeacht de regen, die van buiig tot aanhoudend werd.

Ook hier bleken otters te wonen, en ook bevers. Die bevers hadden een tuinvijvertje uitgebouwd tot een poel die beslist een prijs verdienen zou voor bever-huisvesting, in de categorie Alternatief. De otters woonden aan de Hoofdvaart, bij een plek waar damwandplanken ontbraken. Ook de verre weide bleek gekoloniseerd door Amerikaanse rivierkreeften, en de otters hadden zich toegelegd op het vangen en eten daarvan - al was een visje ook nooit weg.

Elsje zag vanuit het water een bal hoog in een boom. Ze klom onvermoed behendig die boom in, tikte de bal los, en daalde weer behendig af. Ze wees mij op haar brede heupen ter verklaring van dat behendige klimmen: als een waterpomptang op een gaatje voor een ruimere bek. Ze hees zich aan haar armen omhoog, klemde de boomstam tussen haar dijen bij de knieën, en drukte zich dan met die hefboom omhoog. Omlaag uiteraard andersom. Ook uiteraard moesten Wiesje en vooral ik van nabij toekijken, en zien hoe Elsje weldra lekte. Toen ze weer beneden was, moest ze (nog steeds “uiteraard”) liefkozingen hebben, vooral van mij.

Oh, dan wilde Wiesje óók proberen te klimmen. Proof of concept, maar ze had toch liever mij tussen haar dijen. Ook ik wilde de boom in, maar mijn halfstijve was in gevaar. Ik kreeg terstond een klimverbod. Wiesje redde gauw het blijkbaar aanwezige beetje krachtvoer. Vervolgens moesten Wiesje en Elsje mij naar de oever ondersteunen.

Elsje dook weer onder. Figuurlijk dan. In navolging van Maaike hebben wij ons aangewend om altijd vlak weg te duiken: minder kans op beroering van de bodem, van wat daar ooit beland is, en van wat daar leeft. Maaike was nu in het water gebleven, wetend dat zij nu aan de beurt was voor minstens ‘n liefkozing van mij.

Wiesje en ik vonden een boompje in de ronding van de oever. Ik zette mij met mijn rug daartegenaan, Wiesje op schoot. Het herinnerde ons aan onze vele uren in het dubbel-lange bad van de konijnenflat. We hadden uitzicht op een onbestemd balspel op de kruising der kanalen, nu eens mensen tegen otters, dan plotseling gemengd dubbel. De regen deerde ons niet, de verre weide leek opeens heel gezellig. Uiteindelijk brachten wij (Malawiel) een bezoek aan de bevers. Die hadden nooit pinda’s geproefd, maar die beliefden ze wel. Geen druivensap. Maaike en vooral Elsje waren door het dolle heen, en gingen behalve aan de zoute pinda’s ook aan de wijn. Niet verstandig na alle inspanning, en zeker niet in hun hoeveelheden… Wiesje deed mee met de wijn, maar kende haar maat. Ikzelf ging uiteraard ook aan de wijn, de drinkebroer van het span zijnde.

Ook met de bevers was het gezellig, maar de wijn en pinda’s ontregelden weldra sommiger ingewanden. Gelukkig hadden we die werkende WC in de kelder. Het bleek nu ook een goede keus om de tent op te zetten, want de dampen uit de kelder tartten iedere beschrijving. Wiesje en ik zagen opeens dat bosven (enkele kilometers ten noordoosten van hier) als een plee van de geschiedenis, een gistende beerput.

We aten nog iets van onze leeftocht, en dronken er druivensap bij. Even dat andere spul, voorzover nog in lichamen aanwezig, verdunnen… Maaike en Elsje gingen weer vóór in de tent slapen, nu om snel naar buiten te kunnen. Anderzijds betoonde Elsje zich schuldbewust jegens mij: hoeveel lekkere alcohol had zij mij inmiddels wel niet ontzegd! Maaike voelde zichzelf niet schuldig, maar kon zich Elsjes gevoel goed voorstellen. We zullen zien…

Middendorp in een regenachtige zomer: geen leuke verblijfplaats, ondanks de lol met de dieren. We bleven er dus geen tweede nacht. We werden ‘s ochtends wakker van enkele verkeerd bezorgde zonnestralen. Afgezien van onze ochtendrituelen, wat nu?

Maaike opperde om het kanaal over te steken naar de lage rimboe, en dan over Veldzicht terug te lopen. Wiesje zag de bagage niet vanzelf overzwemmen. Elsje wees op de opblaasbaarheid van ondermeer het grondzeil van de tent, maar wenste geen ontmoetingen met drollen van mammoeten of pleziervaarders. - Over de dijk terug, langs VCR? Zelf had ik een beeld van oever-kampeerders en schippers die bij het aanschouwen van blootheid op hol slaan.

Kortom, we keerden op onze schreden terug, wel langs de weg op de andere oever van de Hoofdvaart, en klommen bij het sluisje tegen de grensdijk op. Van daar liepen we naar de poel, en zorgden dat we na het invallen van het duister de Digitale Zandweg oversteken konden. We hebben enkele uren bij de poel doorgebracht, maar het aanhouden van de regen ontnam ons de lol. Maaike heeft ons nog haar voormalige slaapboom getoond, maar ik zeg niet of dat vóór of ná de poel was. Ze heeft ons voorgedaan hoe ze erin en -uit klom - beslist een Olympische gymnastiek-oefening!

Elsje

Deze trektocht (volgens Wiesje: pijptocht!) bracht onvermoede opwinding. De sjes zagen me mijn neus gebruiken om Maaikes flap te openen. Volgens mij is dat al jaren een mogelijkheid, maar hen trof nu het geile aan deze mogelijke aanstalten tot het geliefde neuzen. Ze gingen elkaar in 69 hulpen, en ontdekten tot hun vreugde dat zelfs zij (met hun kleine neusjes) dit bij elkaar kunnen doen. Dan weer niet bij Maaike, want dier flap is te groot.

Een tweede punt van opwinding betreft Elsje. Die besefte ergens onderweg, hoe ze de omweg van het hulpen of van de wedstrijd vermijden kon, en dus rechtstreeks “lesbisch” de sjes gerieven kon. Dat verkleinde in onze bed-rituelen het verschil in aantrekkingskracht tussen mij en de verre, en vergrootte zodoende dier zelfvertrouwen.

Dat werkte door bij de mogelijke tafelschikkingen thuis. Wiesje naast mij en de kleintjes tegenover ons is tot daar aan toe, maar wat dacht je van Maaike tussen Aart en mij, de sjes tegenover ons? Drie paar gebiedende borsten (en ook die van Yvonne) op rij, en voor Aart zijn ook voor hemzelf aantrekkelijke dochter naast zich. (Maaike vindt hèm ook heus aantrekkelijk.) Dat weten we allen van elkaar. - Als je nu een onbestemd geluid hoort, dan is dat wellicht “de” man in de stofjas, die zich in zijn graf centrifugeert.

Girls

Punt Elsje ontging ook de girls niet, toen die zich weer eens in het Fort waagden. Inmiddels was na de regentijd een tijdje met zon aangebroken. Afra vond in beide een aanleiding om ons weer eens op een tuinfeest met pannenkoeken uit te nodigen. Ons: Malawiel, want ook de schoonouders (hoe lief ook) erbij zou maar liefst drie mannen naar de hennenren brengen, en vooral Thea voelt zich steeds onbehaaglijker in manlijk gezelschap. Ikzelf ben nu eenmaal de (enige?) uitzondering, en bovendien gaan mijn lieverds niet zonder mij naar de girls.

Girls - zelfs Karla loopt inmiddels tegen de veertig, en geeft dus een indruk van hoe Wiesje eigenlijk biologisch zou behoren te ogen. Afra zelf moet nu zeventig zijn. Haar huid oogt nu zo, maar ze heeft een mooi figuur, passend bij Chopin-vertolkingen op de zondagmiddag. (Elsje zou eerder aan Liszt denken, ik aan Brahms.)

Pannenkoeken dus - en of wij misschien een flesje wijn… Dus Elsje sjouwde een jerrycan Griekse wijn mee. Voorlopig zaten we aan de zuidkant van de hennenren, de girls langs de gevel in de zon aan de wijn, wij daartegenover in de schaduw van het lover aan de nane. Eigenlijk praatten we niet eens zoveel, zij zaten vooral hun ogen te weiden op de sjes. Dan krijgen die zin in keten. Elsje vroeg zich af, of Afra dat eerste schaamhaartje nog zou kunnen terugvinden. Afra veerde al een beetje op voor poolshoogte, maar Wiesje wierp tegen, dat die jaargang schaamhaar al een tijd niet meer ondersteund werd. (Jawel, een computer-grap van Wiesje!) Elsje streek peinzend met gespreide vingers door haar matje, maar besloot: “Je hebt gelijk: ze zijn nu van een nieuwer model.” Wiesje troefde over: “Ja, steviger, mannelijker!” Ze wierp een zogenaamd minachtende blik naar mij.  Ik zat onderuit met Maaike op schoot. Bij de juiste afwisseling in het strelen van borsten, dijen en heuveltje kan die er een himalaya van krijgen. Dan doe ik dat toch! - Overigens verliep het bezoek voorspelbaar. Je zou Maaikes himalaya “ingeprijsd” kunnen noemen.

Het gesprek kabbelde voort. Ik moest denken aan mijn lied “Sinterklaasavond”, vrij nauwkeurig die avond in mijn toenmalige stamkroeg beschrijvend: “En ze zitten daar te zitten achter een nooit echt leeg glas. En ze denken hoe het zijn zou als het anders gegaan was. En ze wisselen een woord dat toch de stilte niet verstoort die er hangt ondanks de achtergrondmuziek.”

Uiteraard werd Elsje als eerste ongeduldig: “Ik zou best een pannenkoek lusten. Of twee…” Afra kreunde. Ze had inmiddels uren bloot in de felle zon gezeten en vrij snel enkele wijntjes achterovergeslagen. Ze voelde meer voor ont-eten (een woord van mijzelf voor “kotsen”) dan voor eten. De andere girls waren er niet veel beter aan toe. Hoewel… Karla had minder gedronken, want die had veel belangstelling getoond voor Maaike en mij. Thea had méér gedronken, want die voelt zich overweldigd door de komst van drie andere vrouwen en bovendien een man - ongeacht de vriendschap die wij achten toch wel voelen. Janneke had het minst gedronken: die kent als verpleegkundige het klappen van sommige zweepjes. Ja, ook zij zou nu wel een pannenkoek lusten.

Elsje keek Janneke aan: “Zullen wij twee dan gaan bakken?” Ze schreven geschiedenis door naar de keuken te gaan. Wiesje noodde Thea naast zich, in de schaduw. Maaike kwam node overeind, en liep naar binnen om een dienblad met een kan water en glazen. Ze zette het blad bij Wiesje en Thea, schonk Thea een glas water, aansluitend ook Afra en Karla. Na bijvullen van de kan schonk ze mij een glas in voor ons beiden. Elsje verscheen in de deuropening: “Weten jullie het verschil tussen een wiegje en een vleermuis?” Malawiel kent elkaars gedachtengangen, dus Wiesje antwoordde: “Een vleermuis is een hoogslaper.” Afra en Thea grepen theatraal naar hun hoofd. Karla had het Nederlandse woord “hoogslaper” niet paraat. (Duits: “Hochbett”.) Ik voelde, dat iemand “diepslaper” wilde opwerpen en dan op mij wijzen, maar het gebeurde niet. Elsje trok zich weer terug naar de keuken (uiteraard aan de noordoost-zijde van het huis), onder het kwelen van “Als hier mijn pot met bonen staat en daar mijn vat met bri-j”. Wiesje en ik wisselden een blik: Wiesje heeft haar volksdansen niet paraat, maar ook zij zou iets gekweeld hebben. Blijkbaar moest ook in de keuken de stemming verhoogd worden, want Elsje vervolgde, met een zangstem die een concertzaal zou doen trillen: “Röslein, Röslein, Röslein rot, Röslein auf der Heiden.” (Ter herinnering: Afra en Janneke hadden een muzikaal kwartet “Heideröslein” met Toos en Hans. Die tweede “n” hebben we blijkbaar steeds gemist. Maaike wijt dat aan onze afkomst uit de Randstad. Wiesje stelt daartegenover, dat er voor ons slechts één heide is.)

Afra greep met beide handen naar haar hoofd. Elsje verscheen in de deuropening, en bulderde: “Ja, ja, der Wein ist gut, I brauch kan neuen Hut, I setz den alten auf, Bevor i Wasser sauf!” Afra kromp jammerend ineen. Karla leefde verrast op bij zoveel moedertaal, vertolkt (danwel verkracht) door een evenbeeld dat zij nog als peutertje gezien had. (Bronnen erbijgezocht: “Heidenröslein” is een gedicht van Goethe, toongezet door ondermeer Heinrich Werner , het “Wienerlied” is een tekst van Franz Gribitz op muziek van Heinrich Strecker.)

Inmiddels was ook Wiesje op dreef: “Elsje, Fiederelsje, zet je klompjes bij ‘t vuur. Jan’ke bakt pannenkoeken, maar het meel is zo duur.” Elsje zette haar handen op haar heupen, en kijfde: “Mijn klompjes? Nou breekt mijn klomp!” Thea had een houding aangenomen die Wiesje handtastelijk deed wijzen: “Mekka is meer die kant op!” Janneke riep Elsje naar de keuken. Mèt Elsje verdween “Auf der Heide blüh’n die letzten Rosen”. (Dat blijkt van Robert Stolz en Bruno Balz.) In de tuin was het nu even stil. Karla stamelde: “Wat is passeert?”

Elsje kwam weer naar buiten, naar Thea: “Janneke vindt mij te druk. Zou jij willen overnemen?” Ze hielp Thea overeind. Die strompelde naar de huisdeur, haar handen zodanig bij haar ogen, als had zij een dubbelzijdige migraine, stootte haar ene elleboog tegen de deurpost, en struikelde over de drempel, maar viel nèt niet. Elsje kwam op mij af: tijd voor wisselen. Wiesje kwam dan maar naar ons drieën toe. We deden een groeps-tikkie, en Maaike vlijde zich tegen Wiesje aan. Elsje bevoelde mijn knotsje, en kreeg een grootmoedige opwelling: ze noodde Wiesje voor een drupje krachtvoer. Afra en Karla zaten nog steeds onbedekt in de brandende zon. Afra draaide haar blik weg van (weldra weer) Elsje en mij. Karla had het wèl gevolgd, en zat zich afwezig te vingeren. Wiesje werd opeens de matriarch, liep met Maaike in haar kielzog op hen af, en bromde dringend: “Kom nou in de schaduw!” Samen hielpen ze hen overeind. (Ze? Hen? Je doet je best maar!) - Wiesje is afgunstig op schepen: waarom hebben die een kielzog (als ze varen), terwijl zijzelf als zoogdiervrouw geen melk kan voortbrengen zonder voorafgaand baren?

Uiteindelijk gingen we aan de huiskamertafel eten. Janneke en Thea hadden (in tegenstelling tot die vorige keer) domweg alle beslag verwerkt tot een stapel pannenkoeken, en die warmgehouden. Nu rolde je met je vork de bovenste pannenkoek van de stapel, ontrolde die weer op je bord, nam er beleg op, en rolde het geheel desgewenst weer op. Dat beleg bestond vooral uit verschillend fruit. Janneke had ook wat snippers spek gebakken, afzonderlijk om ons vegetariërs te ontzien. Uiteraard was er ook poedersuiker. Mijn eigen voorkeur blijft waarschijnlijk kaas en gember (stemgember op siroop), naast wat maar in de buurt komt van een loempia. Als Malawiel probeerden we een nieuwe aanpak: één pakt en belegt een pannenkoek, rolt die desgewenst op, en snijdt die in vieren. Zo konden we veel smaken proberen. De poedersuiker bleef dicht, tot opluchting van Maaike.

Er was roomijs toe, gedachtig Elsjes wens vier jaar geleden. Er waren twee literblokken voor ons achten: chocola en aardbeien. Malawiel nam twee kwarten van elk, halveerde die, en ruilde smaken. Tot ieders verbazing bleek Elsje niet meer zo’n ijsbeer als destijds, maar ze heeft persoonlijk nog een aardige toegift genomen. Bij en na de maaltijd dronken we trouwens nane, de girls volgden onze keuze.

Laat op de zomeravond, in het donker, zijn we in badkleding (danwel ondergoed) gaan volleyballen op ons veldje tussen de poort en de konijnenflat. Eerst vier tegen vier (vrij vermoeiend na het eten en vooral drinken), later met de schoonouders erbij: Diana en Yvonne bij de girls, Mart en Aart bij ons. De krachten verschilden sterk: Maaike is een goede spelverdeler, en Elsje smasht onhoudbaar. Gezellig was het wèl. Uiteindelijk hebben we nog meer nane gedronken bij het theezitje. Twaalf personen op dat twee meter brede plaveisel is wel vol! Toen (rond middernacht) kwamen Hera en Freya er nog even bij - elk met een groot glas lambrusco of zo. Volgens ons (Malawiel) was het een grap van Loki. De girls zijn met beide godinnen naar de huiskamer van de westvleugel gegaan (wegens onze afwezigheid niet die van de noordvleugel, bovendien had men bij de frituur gegeten), zijn opnieuw gaan zuipen, en hebben uiteindelijk bij ons in de slaapkamer op de reserve-bedden met een zeiltje en een teiltje hun roes uitgeslapen. Daarna heb ik een week geen alcohol gedronken. (Stop the press!)

 

Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).