Laatste wijziging: 2022-05-15 (technisch), 2020-12-03 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).
Dit is weer zo’n lange lappendeken.
Inleiding - Elsje - Slaapkamer - Tafel - Fruit - Avonden - Topjes - Voorbereiding - Feest-maal - Feest-avond - Sheila - Arbeidsvitaminen - Compleet - Zondag - Maandag
Sheila had zin in iets gezelligs. Bijvoorbeeld een feest naar aanleiding van haar 25° verjaardag. Een feest met “iedereen”, niet gehinderd door corona of angst voor besmetting. En dat dan liefst in Fort Rimboe, mede om de “bewoners” van de westvleugel. ("Bewoners": eerder "merkbaar aanwezigen".)
Wij (heel het Fort) en Sheila zagen beren op de weg. Enerzijds de beren type Jean-Luc met een soort ontkenning van wat redelijkerwijs onmogelijk is. Nou ja, liefde (“ware liefde”) is ook niet redelijk, en toch zijn Dennis en hij dol op elkaar. Anderzijds de beren type bios, een ware sprinkhanenplaag voor lekkere hapjes. Yvonne vond de oplossing die ons (bij de organisatie betrokkenen) aansprak: een uitnodiging aan iedereen (1) aan wie Sheila dierbaar was, (2) die haar geboortedatum “op ‘n cijfer nauwkeurig” kon noemen, en (3) niet bang was om vreemden te leren kennen. Bovendien vernam men dag, tijd en plaats pas in antwoord op aanmelding bij Sheila (die wèl op social media zit).
Maar eerst weer even bijpraten.
Allereerst: waarom nou alwéér over Elsje? Omdat het nu vermeldenswaardige meestal met háár te maken heeft. Elsje wordt het vierde wiel aan onze wagen.
Elsje is nog lang niet volgroeid, wel bijna geslachtsrijp, en nog steeds geen vier jaar oud. Ze wil nu het liefst voortdurende lichamelijke aandacht, dus minder ren- en klimspelletjes met Maaike, maar zich door mij (de man van ons vieren) láten vangen. Haar verklaring is die vroegere van Maaike: “Ik word ouder, hè…” Het liefst wil ze zo veel mogelijk sur places, maar ik zie nu eenmaal de menarche als groen licht (hmm… rood als groen?), en beperk me tot dan tot beffen, neuzen, en uiteraard vingeren. Vorige week heb ik eens voorzichtig proef-gelegen, na pijpen door Wiesje. Volgens mij moet Elsje zere liezen gehad hebben van de verre spreiding van haar benen, maar zij vond het prachtig. Inmiddels doet ze mij zowat dagelijks haar heup-omtrek meten. Die groeit inderdaad millimeters per keer. Dan is naaktlopen best handig. Voor gelegenheden waarbij ze althans iets moet aanhebben heeft Yvonne een klittenband-uitvoering van het jeans rokje gemaakt. Houd dit in gedachten, als we verderop weer over kleding praten.
Gebruik van de vibrators (we hebben er twee) laat ik over aan de vrouwen, en Maaike draagt graag haar voorkeurs-uitvoering van de sur place daarmee op Elsje over.
Elsje heeft ook babbels: ze overweegt haar zwarte haar te laten blonderen (door Herman), opdat zij en Wiesje niet zo gemakkelijk voor de ander aangezien kunnen worden. Lachen, want Maaike (donkerblond) blijkt alle blondjes-grappen die ze op school opving, aan of over Sheila (lichtblond) verteld te hebben. Maar Elsje praat geen onzin: ze zou immers over krap een jaar Wiesjes postuur kunnen hebben. Hoe lang is die buikdrager op de heide inmiddels geleden: krap een half jaar? Wat het dan weer des te vreemder maakt, dat Wiesje met 40 oogt als 18, en Elsje nu met 3,75 als omstreeks 10. We geloven Apollo’s verklaring over Elsje eigenlijk nog steeds niet. Maakt niet uit: wij genieten van elkaar, en we zijn beste maatjes met de westvleugel.
Oh ja, en Maaike oogt ook met 19 als 18, en Yvonne oogt beduidend jeugdiger dan de ongeveer 45 die ze is. Aart oogt “een beetje”, en ik oog “helemaal niet”. Dat herinnert mij dan weer aan die moppenboek-wijsheid: “Anatomie is iets wat iedereen heeft, maar wat een vrouw het beste staat.” Volledigheidshalve: Diana oogt langzaamaan steeds weer nog iets jonger dan 62, en ondode Mart draagt een lichaam van “ergens tussen 30 en 60”, minder zijïg dan bij leven. Oh ja, met “ogen als 18” bedoeld ik zoiets als het toppunt van vrouwelijkheid, van aantrekkingskracht en van kunnen genieten. Wellicht te verwoorden als “strak en stralend”. In die omschrijving ontbreekt nog iets van zelfvertrouwen. Binnen Fort Rimboe is Wiesje de matriarch, daarbuiten moet ze toch vaak mijn hand voelen. Maaike is vooral zelfredzaam, maar haar optreden laatst op school om Elsje tot de eindexamens toe te laten toonde de toename van haar zelfvertrouwen.
Meer babbels: Elsje heeft alvast middelgrote tampons besteld, want tenslotte zijn die bloedingen van Wiesje en Maaike slechts controle-bloedingen van pil-gebruikers. En ik moet niet verzuipen in de Rode Zee, slechts een rode neus halen. Enkele van die tampons liggen alvast bij pleisters en chocola in beide rugzakken: dan weet ik ze te vinden. Zou kunnen: Wiesje vloeide immers best hevig, totdat de vangst van die eicellen [sex] aan het licht bracht, dat ze jarenlang de verkeerde pil (met de verkeerde doses hormonen) geslikt had, en Maaike en Sheila verloren vóór de pil ook veel meer bloed dan mèt.
Ik moet weer uitweiden over onze slaapkamer. We hebben, zoals bekend, vier tweepersoonsbedden in gebruik, met ligplaatsen A1..A4 en B1..B4. Meestal lagen we met onze hoofden nabij het middelpunt, dus op A2, A3, B2 en B3. Zodoende bevlekten we dus vaak vier tweepersoons hoeslakens met wat bloed. Maaike was zo slim om voor te stellen, dat we een plek zouden opschuiven naar het zwembad, dus naar A3, A4, B3 en B4. Voorstel zonder stemming aangenomen, spullen uit het middelpunt (zoals vibrators) verplaatst naar het nieuwe midden. Zoals ook bekend, beginnen die controle-bloedingen heerlijk voorspelbaar: in de kleine uurtjes van de ene zaterdag Wiesje, twee weken later Maaike. Het is gebruik, dat diegene in rij A ligt, “achterstevoren”, en dat ik dan, oprukkend uit rij B, dat eerste bloed aan mijn gezicht krijg.
Eigenlijk lig ik vooral in rij B. Soms schuift iemand vanuit bijvoorbeeld A3 door naar B3, en dan glipt degene die mij gezelschap hield van B4 naar A4. Schuift de nieuwkomer voorwaarts naar B3, dan wil die waarschijnlijk stand 69. Draait ze naar B3, dan wordt het standaard. Daarnaast is een oud gebruik van Wiesje en mij teruggekeerd, nu bij allen: het samen omdraaien in bed, de ene over de andere heen.
In een vlaag van denken aan Utrecht heb ik de tweepersoonsbedden aan de waterzijde “lage weide” genoemd, de twee andere (met de lagere nummers) dus “hoge weide”. Dat komt verderop terug.
Er zijn dus nog twee “vrije” zaterdagen, en zoals bekend hopen we Elsje op één daarvan te krijgen - als ze eenmaal aan de pil kan zijn. Elsje heeft zich bijvoorbaat beide dagen toegeëigend. Kortom, op een werkelijke leeftijd dat andere kinderen amper het verschil weten tussen jongens en meisjes, op een schijnbare leeftijd dat meisjes worstelen met de veranderingen aan hun lichaam en met de aandacht van mannen daarvoor, is Elsje haar ouwe bok alvast aan het inplannen. Wiesje en Maaike zien het vermaakt aan. Zij beiden en Elsje zijn steeds vertrouwder met de lichamelijke wensen van beide andere vrouwen, en ze doen steeds vaker mij na, uiteraard op de sur place na. Maaike heeft daartoe al eens het woord “hulpsinterklaas” gebezigd.
“Hulpsinterklaas” is een mooie brug naar het ontkrachten van een mythe. Ja, ik heb er zelf in geloofd, in het “kwakkie zoeken” (en dan ook vinden). Ga maar na. Er is pas een kwakkie te vinden, als ikzelf dat geloosd heb, en dan nog kort tevoren. Ben ik gepijpt, dan wil ik bij het na-spel niet mijn eigen kwakkie proeven. Na een sur place kan het er nog zijn. Maar… de sur places bij Maaike liggen vóór een lang na-spel, het pijpen door Elsje ook. Resten sur place bij en pijpen door Wiesje, immers na een lang voorspel. Maar Wiesje slikt grondig: zij noemt het immers haar “krachtvoer”. En die sur place krijg ik pas nadat ik haar een himalaya bezorgd heb. (De “aanbetaling” is een woord uit de tijd, dat de man in de stofjas nog énige kracht had.) Nou, na die behandeling is Wiesje even in de wolken, met haar knieën tegen elkaar. Kortom, net als er werkelijk een kwakkie te vinden valt, dan schikt het zoeken meestal niet. Dat wist Maaike zelf al toen ze het “kwakkie zoeken” invoerde.
Het voegt niets aan het verhaal toe, maar ik moet het kwijt. Ik lag laatst op B4, steunend op een elleboog. Op A4 lag Maaike op haar rug, in dezelfde richting als ik. Haar hoofd kon ik niet zien, haar tepels zakten langzaam in, haar lipjes krulden weer langzaam ineen, en enkele druppels afscheiding lekten loom omlaag. De aanblik ontroerde mij: ik blijf me gelukkig en dankbaar voelen als mijn vrouwen zo zichtbaar gelukkig zijn, ook al is het lang niet altijd mijn verdienste, nu die van Wiesje. Elsje lag half onder mij, haar tepeltjes verlangend oprijzend. Ze volgde mijn blik, ze voelde een verhoopte verstijving bij mij, en vroeg zacht: “Komt dat door háár?” Ik verlegde mijn aandacht, en sloot bij Elsje aan. Ik knikte, en stamelde: “Ik ben zo blij, als ik jullie zo gelukkig zie…” Ik maakte aanstalten om te knuffelen, en fluisterde: “Het komt óók door jou, liefste!”
Liefste. Vroeger noemden Wiesje en ik elkaar “lief”. Een overtreffende trap veronderstelt immers meer “lieven”. Die toestand trad in met Maaike. Ik heb me lang overspelig gevoeld. Wij vieren noemen elkaar nu vaak “liefste”, maar we weten, dat we bij elkaar de eerste plaats delen.
Even een heel saai onderwerp tussenbeide proppen: maaltijden. Een etmaal van Malawiel gaat dezer dagen vooral op aan himalaya’s in onze slaapkamer. Misschien brunchen we ooit eens als we bovenkomen. De oostvleugel (mijn schoonouders dus, waarvan Mart ondood) ontbijt vaak samen, vrij vroeg. Mart is ook bij leven nooit een ochtendmens geweest, maar hij loopt in het gareel. Diana werkte graag ongestoord aan haar kunstwerken, Yvonne had vier kinderen op te voeden, en Aart was meestal voor anderen dan zijn gezin bezig. (Ter herinnering: hij was de eenzaamheid in gevlucht voor een ervaring als brandweerman, en zwangere Yvonne was hem achternagekomen. Mede dankzij Wiesje heeft Yvonne hem weer teruggekregen.) Soms valt een lunch van hen samen met onze brunch. Maar ‘s avonds, gevoelsmatig terugrekenend van zonsondergang, gaan wij samen met hen warm eten in de noordoost-toren. Zij koken dan, in wisselende combinaties, met spullen uit onze voorraad en uit onze kas en moestuin. Dan eten we aan een tafel, vier aan elke lange zijde. We zitten op bureaustoelen met klapleuningen: dan kun je even naar een kast rijden om iets te pakken. Bovendien zijn het stoelen, berekend op zwaarlijvige leidinggevenden, dus erop schootzitten moet kunnen. Er is een bijna vaste tafelschikking voortgevloeid uit de waarschijnlijkste behoeften aan onderonsjes. Zodoende bevat de ene lange zijde dan Diana, Wiesje, Maaike, Yvonne, de andere daartegenover Mart, Elsje, Larie, Aart. Of dit geheel in spiegelbeeld. Wiesje en Elsje zouden afwisselend kunnen omwisselen, maar Elsje wil heel graag naast mij zitten, en alle benenwerk onder tafel is haar nog ontgaan. Ook zij heeft zich alvast een vierdubbele (dus tweemaal gevouwen) handdoek als zitting aangemeten. Als mannen heb je over de tafel heen goed uitzicht op het bovenlichaam van de vrouwen, en dat moet de saamhorigheid bevorderen. Aart en Mart (hé, die namen schelen één letter) hebben eindelijk aanvaard dat ze mooie dochters hebben. Dankzij Wiesje hebben Diana en Yvonne aanvaard dat hun mannen hun ogen ook op die dochters weiden, en dat zij zelf daarvan de sexuele vruchten plukken. Anderzijds is vooral Aart een goedgebouwde man, en ook op hem worden ogen geweid.
Elsje zit dus meestal naast mij, en geleidt mijn eventueel loshangende arm naar haar lijf. Voorts schuift ze steeds mijn voorhuid terug. (Wacht! Elsje zit dus meestal rechts van mij, want ik eet met links, en zij met rechts.) Als we (minstens Elsje en ik) klaar zijn met eten, dan wil ze bij mij op schoot. Volgens mij heeft ze die behoefte aan schootzitten nog sterker dan Wiesje - en dàt zegt iets! Deze bureaustoelen lenen zich trouwens ook voor vis-à-vis op schoot zitten (en voor herinneringen aan de rugsteun in het bad in de konijnenflat). De eerste houding is handig als ze gestreeld wil worden, de tweede als ze aandacht wil.
Na het eten doet Malawiel de afwas, meestal die van alle acht van een heel etmaal. (We hebben een vrij grote afwasmachine in en uit te ruimen, maar ook veel dingen die er niet in passen of mogen.) Intussen zorgt Diana voor koffie, Yvonne voor thee. De schoonouders lunchen ook wel in de noordwest-toren of bij geschikt weer bij de frituur: dan vervullen ze daar hun behoefte aan dierlijk voedsel - en daarvan is daar genoeg. Afgezien van de melk die Elsje nog steeds per literpak drinkt en de soorten kaas die Diana tegenwoordig zeer verdienstelijk bereidt (en die de schoonouders ook zelf graag nuttigen). Een deel van haar kaas gaat trouwens naar de westvleugel, vooral de kaas die zich bij alcoholica als hapjes laat nuttigen. Helaas krijgt kaas hier zelden de tijd om te rijpen. Diana beseft dat, bestelt kazen zoals belegen Beemster en cheddar dan maar bij Tin Roof, en maakt zelf brie, brandnetelkaas, roomkaas en zo.
Ergens is Fort Rimboe een commune of een kibboets: ieder draagt naar behoefte bij, en neemt naar behoefte. De westvleugel heeft geen wereldlijk kapitaal, Aart en Yvonne zijn net niet arm (maar Sheila zou hen zó uit geldnood of wensdromen willen verlossen), Diana en ondode Mart zijn rijk, Malawiel heeft wat kapitaal uit erfenissen (ook van Mart…). Diana doet meestal de bestellingen die Pegasus (de drone, niet het vliegende paard) bezorgt: zij bestelt immers ook die rauwe melk, en ook wel véél vers fruit als dat gunstig aangeboden wordt. We eten opgeteld veel roomijs, maar sommigen eten daarvan veel meer dan anderen… Zoals eerder vermeld, verbruikt de westvleugel veel koffie: die was er in hun tijd nog niet, en die bevalt hen uitstekend. Meer als espresso dan als filterkoffie. Bij véél vers fruit willen Demeter en Dionysos zich wel aan het wijnmaken zetten. De kas (jawel, de plantenkas) levert ons voldoende granen voor aller dagelijks brood. Of voor pannenkoeken, maar dan wordt de brunch nòg later.
Inmiddels hebben we een mooi voorbeeld van véél vers fruit. Een boer voorbij Tin Roof was wegens corona erg laat klaar met het plukken van de druiven in zijn kas, en de groothandel was net overspoeld met goedkope druiven uit de wanhopige wijnbouwgebieden. Deze late boer kon zijn ietwat ongelijke oogst niet meer voor een redelijke prijs bij Tin Roof kwijt, maar kreeg de tip om Diana te benaderen. Die keurde op afstand dankzij een action cam de druiven, en bereikte met de boer een wederzijds bevredigende prijs voor die honderden of zelfs duizenden kilo’s. Ze werden in kratten (met statiegeld) met trekker en aanhanger in de poort van Fort Rimboe afgeleverd. Electronisch boter bij de vis. Kratten gelost, boer en zoon een biertje. Zij weg. Diana en Dionysos verdeelden het fruit, en sloegen meteen aan het verwerken. Enkele dagen later werden we doodgegooid met pruimen. Daarvan is zelfs iets van tien kilo naar Afra gegaan. Kees en Nora waren net een jenever aan het stoken, en konden dus niets opnemen. Wij (eh… Aart, Hephaistos en Thor) hebben met spoed een kleine distilleerderij aangelegd op de verdieping van de noordwest-toren, en Dionysos heeft daar een heerlijke pruimenbrandewijn gestookt.
‘s Avonds zijn we (noord- en oostvleugel) vaak in de westvleugel. Gewoon een beetje babbelen, en Mart is ondood een leukere gespreksgenoot dan bij leven. Als wij dáár zijn, dan kan het ons niet storen als anderen uit de westvleugel het zwembad gebruiken. Soms gaan we mee, en doen we iets in de richting van waterpolo. Oh, we gebruiken zelf het zwembad heus dagelijks, vooral Maaike en Elsje. We mogen ons vroeger afgevraagd hebben of Maaike kieuwen had, maar Elsje overtreft haar verre.
Soms gaan we ‘s avonds met een ploeg uit de westvleugel volleyballen op het veldje net buiten de poort. We hebben dan een feeërieke verlichting, en een bal die dan tòch goed zichtbaar is. Nadeel: buiten de poort lopen we niet bloot. Uiteraard heeft Wiesjes “gevechtskleding” zich bij de vrouwlijke gedaanten doorgezet. Best prikkelend, want de onsterfelijken nemen nu meestal gedaanten aan van mensen onder de veertig. Daarna is het goed uitrusten met een drankje en een hapje. Inmiddels hebben we wèl onze aanplant van komkommers vergroot…
Met Sheila’s verjaardag in het vooruitzicht dachten we aan muziek, aan muziek maken, aan wat we als Malawiel zouden kunnen doen. Kijk, als Larie en Wiesje hadden we ons met anderen verbonden tot de Hijbezems. Maaike hebben we daar binnengehaald, maar konden we nu iets gevieren doen? Wat wilde en kon wonderkind Elsje? Dat wist ze nog niet, maar ze voelde voor de gedachte. We gingen die avond naar de buren, bepaaldelijk naar Apollo. Die toonde ons een breed aanbod aan instrumenten, en liet Elsje erop los. Die leek vooral op afmetingen te zoeken, maar het gevolg mocht er wezen: viool en vier-kleps cornet. (Zo’n ding dat bij mij weinig buiten mijn handen zou uitsteken. Ter herinnering: bij een cornet loopt de buis van mondstuk naar beker taps uit, bij een trompet is die cilindrisch.) Zoals Maaike haar fluit en taragot gekregen had, zo kreeg Elsje nu viool en cornet, met toebehoren (strijkstok, mondstuk, koffers). En blijkbaar ook weer muzikaal gevoel en inzicht erbij. Ze had de cornet nog in handen, zette die aan de lippen, en blies zoiets als het kwadraat van Satchmo’s beroemde intro bij de West End Blues. Ze ruilde naar viool, en speelde bijna achteloos Vivaldi, zo’n bekend stuk van de Vier Jaargetijden. Ons aller diepste bewondering! We hielden krijgsraad, Malawiel en Apollo. Wiesje zou zich vooral toeleggen op instrumenten met toetsen (keyboard synthesizers inbegrepen), en ik op instrumenten met snaren maar zonder toetsen, en wellicht op slag-instrumenten. Onder inblazing van Apollo kon ik opeens veel meer dan ik ook zelfs maar had willen kunnen. Van blad spelen? Absoluut gehoor? Geen probleem!
Iedereen was in de stemming voor muziek. De overige instrumenten verdwenen weer, en ik had nu een contrabas in handen. En ik had zelfs geen krijtje nodig om te weten waar ik de vingers van mijn linkerhand moest plaatsen. Maar nu? Wat zouden we spelen? Elsje had leidende instrumenten gekozen, maar wist van niks. Ze keek vragend naar mij. Mij leek zeker oud jazz-nummer een leuke “signature tune”: “I’ve found a new baby”. Gelach alom. Elsje knikte, nam de cornet, telde met één voet af, en brandde los. Wiesje had een nieuwe (en allermooiste) synthesizer onder handen, en had een geschikte piano-klank. Maaike bespeelde haar taragot voor een klarinet-rol. Onze klank had iets van Bachs Tweede Brandenburgse Concert, eigenlijk best leuk. Elsje gaf de eerste solo aan Maaike alsof we al jaren samen jazz speelden, en Maaike ging in een lange solo (zo als ik het ervoer) horizontaal en verticaal door alle mogelijkheden van dat akkoordenschema. Geweldig! Daarna Wiesje. Die maakte een steeds bloemrijkere piano-solo, en schakelde daarna naar split-keyboard met rechts een trombone solo. Alweer trima kasi, Apollo! (Die Maleise uitdrukking voor bedankt, eigenlijk “terima kasih, banyak”, heb ik in de Jordaan geleerd bij het klaverjassen.) Vervolgens een chase van de vrouwen beurtelings vier maten en ik steeds vier maten op de bas. En toen weer gezamelijk afronden. De zaal stond op zijn kop! Groepsknuffel, Apollo er ook bij. Drie muzen wilden een Andrews Sisters act proberen. Nou, dan deden we dat: “Bei mir bist du schön”. We kwamen op dreef. Wiesje zong bij mijn gebas “Fever”, Maaike zong bij Wiesjes piano-spel “die Tänzerin”, een onvergetelijk swingend nummer van Ulla Meinecke. Nou, dan moest ik als verzoeknummer van de Olympiërs mijn eigen “Laries lares” zingen, met een prachtige tegenstem op taragot van Maaike. Yvonne had een verzoeknummer voor Elsje: “de Speeltuin”. Ik zakte tegen de grond van het lachen, en een (gelukkig onsterfelijk) persoon kreeg het mechaniek van de om-donderende contrabas tegen het hoofd. Elsje zong het prachtig, maar haar stem klinkt al niet kinderlijk meer.
Na een lang en groots optreden hadden we ook een naam voor de band: “de Topjes”. Iedereen weer in een deuk. Vervolgens maakte Yvonne, begeesterd door wie ook weer, razendsnel kostuums voor ons: topjes van bordeaux-rode katoensatijn (ook voor mij), rokjes van diezelfde stof, en voor mij een kilt ervan. Alles met gouden sierstiksel bij de zomen, en bij mijn kilt een gouden sluitspeld (al sloot de kilt met klittenband, niks wikkelen). En bordeauxrode lederen brogues (schoenen), alweer met gouden stiksel. Iedereen had ademnood van het lachen bij de aanblik van mij in die kleding. Ik leende Maaikes instrumenten, leunde de fluit van voren tegen mijn linker schouder, bespeelde de taragot terwijl ik naar mijn rechter knie probeerde te kijken (al moeilijk genoeg zonder die fluit), en speelde “Flower of Scotland”. Wiesje koos ijlings slagwerk op haar synthesizer, en zorgde voor de bijbehorende slagen op de grote trom. Geestdrift bij de Asen. Er ging ruikbaar een fles heel mooie whisky rond. Ja, ik beliefde ook wel een glaasje - nee, gewoon: zonder ijs! Wiesje liet Loki opnieuw vertellen van die Vikingen met een ijsberg achter hun schip. Maaike kende ook haar klassieken, dook onder mijn kilt, trok mij mijn string uit, en hield die triomfantelijk omhoog. Oh, dat moest door de sjes geverifieerd worden. Voortaan onderling afstemmen, dames: dat scheelt hoofdpijn.
De volgende vrijdagavond kwam Sheila overleggen. Ze had Jeroen bij zich, die zich in de rol van haar toy boy tracht te schikken: geen gezinstrots in het vooruitzicht, maar klaarstaan om in een pit stop een himalaya en een sur place te leveren, en een diepvriesmaaltijd uit de magnetron te hebben als Sheila onder de douche vandaan komt. Oh, allereerst: geen beeldreportage (SJiTs vakmanschap), want die zou bij buitenstaanders tot ernstige verwarring kunnen leiden. Ten tweede het voorstel om de binnenplaats met een doek te overkappen: tegen neerslag, tegen omhoog schijnend licht, voor demping van het gedruis, voor iets van beslotenheid. Het werd een groot stuk van een soort kaasdoek, gemakkelijk vanuit noord uit te rollen (denk aan zeilen hijsen) tussen “waslijnen” eronder en (tegen opwaaien) erboven, boven het binnenperk (dus aansluitend op de galerij-kappen, tot aan de poort). Aanvullende toiletten in de stallen in de zuidvleugel, enkele slaapplaatsen voor nood op de hooizolder daarboven.
Het feest zou van vrijdagavond tot zondagavond duren, met de bedoeling dat men wegens corona en de beschikbare ruimte slechts enkele uren zou blijven. De begane grond van oost-, noord- en westvleugel zou beschikbaar zijn, een afgeschoten hoek van de westvleugel slechts voor ingewijden.
Dennis en vooral Jean-Luc zouden zich heel nuttig kunnen maken. Aart wist hen te betrekken bij een potje volleybal buiten de poort, en Jean-Luc begreep na afloop, dat nuchterheid meer stuk maakt dan je lief is… Hij dronk het af met de westvleugel, wij sterfelijken sloten ons aan, en het werd een drinkgelag van St. Patrick’s Day kaliber. Elsje wilde gelukkig nog geen alcohol, maar zag haar kans tot het verorberen van véél roomijs met vruchten en slagroom. Yvonne sloot zich er weldra bij aan, gevolgd door Maaike, maar Aart bezoop zich.
Sheila en Jeroen hadden teveel gezopen om naar de stad terug te kunnen (laat staan: mogen) rijden, Jean-Luc vreesde niet op eigen benen naar de boys terug te kunnen. Dennis belde dus Geert. Oh, dan kwamen de boys de jongens wel even met de auto halen. Wat denk je - ook de boys nemen een slokje, en nòg een, en nog één… Kortom, die konden evenmin terug. Herman zette nog hun auto binnen de poort. Die lakschade bekeken ze morgen wel. Loki stuiterde zowat van de lol. Uiteindelijk bleven deze zes logeren: de jongens bij bout en moer in een logeerkamer. Sheila en Jeroen bij woord en beeld in een tweepersoonsbed dat Elsjes kinderbed vervangen bleek te hebben, de boys bij ons in de woonkamer op luchtbedden, met onze tennistafel op zijn kant als kamerscherm.
Complicatie. De kinderen van de herdertjes (die nu immers naast de boys wonen) hadden laat op de avond een USB-stick nodig. Die hadden ze niet, maar bij de boys brandde licht. Op aanbellen kwam geen reactie, en er was geen beweging. Dat licht blééf branden, maar men zag geen beweging. Cisca werd ongerust, en belde dan maar op. Ze kreeg Geert aan de lijn, inmiddels stomdronken, zijn kunstgebit al in een glaasje water. 1-1-2 bellen? Zinloos. Ze belde dan maar Sophie. Die zat net met Ab bij wat flessen port naar een spannende film te kijken, maar goed. Ab pauzeerde de film, en ging op onderzoek. Inderdaad, volop licht, niemand te zien. Heldere inval: in de garage kijken. Geen auto. Ab belde Herman. Die kon nog net “Oh…” zeggen, en dat ze bij ons bleven slapen. Ab belde mij. Wij waren zelf weer in de westvleugel, maar Elsje vond, dat ik moest stoppen met zuipen: ik moest immers nog drie himalaya’s en twee sur places leveren… Het werd me zwart voor ogen. Ik kwam weer bij op ons bed, bloot evenals Mawiel. Elsje had mijn slappe vast, en vroeg of ze die himalaya nou nog kreeg.
De dag was gekomen, het was zelfs al eerder afwas- dan etenstijd. SJiT kwam met Freek en Matras in een space car. Yvonne toverde spaghetti voor hen in de noordoost-toren. Sheila legde uit, dat de rest van SJiT zaterdagmiddag nog een verjaardag had, en vanavond laat zou terugrijden. Zijzelf zou zondagavond of maandagochtend weer opgehaald worden. Matras was nu de BOB, want die hoopte op een klant ginds.
Noord- en oostvleugel zaten bij dat eten dan maar aan de korte kanten van de eettafel om bij te praten. Acht schootzitters op vier gewone stoelen, de eters op zes van de bureaustoelen. En warempel, ook Yvonne en zelfs Diana in gevechtskleding, Aart en ondode Mart net als ik in T-shirt en jeans. Wat was Elsje groot geworden! Ze pochte, dat de tampons al klaarlagen. Middelgroot. Ja hoor, Sheila wendde zich tot Wiesje: “Familie van je?” Ik zou inderdaad niemand anders weten dan de sjes om zo uitdagend te doen over wat meestal een taboe is. Tanja zag Elsje voor het eerst, en vroeg, hoe oud ze dan wel was. Elsje straalde: “Over een paar maanden word ik vier. En een half jaar later doe ik eindexamen VWO. Dan ben ik net zo groot als Wiesje.” Matras had Elsje een paar maanden geleden gezien, en hapte naar adem: “Dat kàn toch niet?” Elsje straalde naar haar, heel licht belérend: “Maar ik wel!” Matras leefde zich in: “Maar word je dan ook snel bejaard, zo’n afwijking?” Elsje haalde haar schouders op: “Niet dat ik weet. En anders vraag ik hulp aan de overkant.” Ze wees met haar hoofd naar de westvleugel. (Heb je al geraden, wie bij wie op schoot zat? Wiesje bij mij, Elsje bij Maaike.)
Matras wendde zich nu tot Wiesje met de vraag waarop ze volgens mij het antwoord wist: “Moet je hem nou met twee andere vrouwen delen?” Wat een aangever! Ik verlegde het strelen van haar dijen naar het stukje onder haar rokje. Ze antwoordde: “We zijn met z’n vieren! Wij vrouwen krijgen een reeks gevingerde of gebefte hoogtepunten totdat we het zelf genoeg vinden, van hem en van beide anderen, en elk een kwakkie van hèm, van onderen of gepijpt, en dat alles tweemaal per dag. Minstens. - En jij?” Matras werd grauw onder haar opmaak: “Eh… veel minder…” Sheila bemoeide zich ermee: “Jeroen kan het. Je mag hem wel es van me lenen als ik er niet ben.” Zelf kon ik Jeroen niet zien (wegens Wiesje op schoot), maar volgens velen brak er iets in hem. Matras had het ook bespeurd, maar het kwam te pas, dus ze wierp hem een hete blik toe, en zei: “Nou, graag…” Tanja had rustig zitten eten, maar vroeg Jeroen: “Kun jij het Tim óók leren?” Wiesje voelde zich nog steeds het opperkonijn: “En óók door rood, hè!” Ze wendde zich weer tot Matras: “En Maaike en ik hebben ons bloeden mooi afgestemd: twee weken van elkaar…” Elsje vulde aan: “En ik neem een tussenliggende week!” Maaike keek op de klok (van een weerstation aan de wand, ze hangen door heel Fort Rimboe): “Nog een paar uur…” Matras keek verbaasd. Maaike verklaarde: “Ja, in de nacht van vrijdag op zaterdag. Dat was om zo min mogelijk op school te bloeden.” Sheila vulde aan, gericht tot Matras: “Dan kun jij beter proberen om op maandag vroeg te beginnen.” Freek legde zijn bestek neer: “We zitten te éten…” Elsje straalde hem toe: “En, is het lekker?” Je kon in Yvonnes blik een speld zien (immers niet hóren) vallen. Freek gromde zoiets als: “Oh ja! Maar…” Elsje hernam, nog steeds met die onwaarschijnlijke glimlach van haar: “Dat mag je Sheila’s moeder best zeggen, hoor!” Freek knorde zoiets als “Oi!”, en keek Yvonne niet eens aan. Sheila’s beurt om te vergrammen. Ze stond op, liep naar Yvonne, en gaf haar van schuin achter een knuffel van verdienste: “Heerlijk, mam!” Tanja prevelde op bestudeerde geluidssterkte: “Hear! Hear!” Vervolgens keek ze Yvonne aan, en zei: “Lekker, hoor! - En die groene dingen zijn kappertjes, hè?” Yvonne knikte blij: “Inderdaad. Ze komen bij ons uit de kas, en Demeter heeft deze ingelegd.” Die naam deed geen bel rinkelen. Sheila verklaarde: “Ik zal je straks aan haar voorstellen, als je wilt.” Tanja knikte.
Er was roomijs met slagroom toe. Werd dit een tantaluskwelling of een katje op de zuivel binden? Diana liet enkele tellen die spanning oplopen, en vroeg toen aan ons (de niet-gasten): “Als jullie óók willen… Er is genoeg.” Elsje was al onderweg naar de servieskast, haalde één schaaltje, bedacht zich blozend, en haalde er nog zeven plus lepeltjes. Vervolgens ging ze klaarzitten bij de deur van de vrieskast (ter herinnering: onderste helft van een grote Amerikaanse koelkast). Zelfs Diana werd melig: “Bedoel je, dat jij niet wilt?” Loeiend stormde Elsje terug naar Maaikes schoot. Daar keek ze triomfantelijk rond, precies Wiesje, liet zich (daar zijn we weer!) terugzakken van “tiger on the tiles” tot “the kitten that never grew up” (vreemde uitdrukking voor juist Elsje), en verklaarde luchtigjes: “Ik ben nog steeds drie, hè…” Maaike deed wat ik van haar niet verwachtte: ze hield enkele tellen Elsjes topje omhoog, zodat dier borstjes zichtbaar waren. Gereutel bij de manlijke gasten. Wiesje was nog steeds opperkonijn: ze toonde haar eigen borsten, met de woorden: “... en ze worden zó!” Ik miste de boys en hun schaakspel: die zouden “hun koning gelegd” hebben. Ik voelde, dat Wiesje nu Tanja en Matras zat uit te dagen. Die hielden in zwijgende solidariteit de kleren gesloten. Ik zag Diana en Yvonne woordloos overleggen: “Zullen wij...?”
Freek had zichtbaar moeite met deze ontboezemingen (nee, geen chirurgische ingrepen), maar wist te scoren met een compliment voor het ijs. Sheila ging haar gezelschap voor naar de westvleugel, en Malawiel deed afruimen en afwas. De oostvleugel had zich snel teruggetrokken, waarschijnlijk voor wat sex. (Van Yvonne weet ik zeker dat ze na zulk vertoon bevestiging wil, van Diana vermoed ik het.)
We (Malawiel) liepen de binnenplaats op (de galerij onder, beter gezegd). Van noordwest-toren tot frituur was het gezellig. Het uitgerolde zeil weerkaatste het juiste deel van het licht van beneden. We zagen net enkele gasten vanaf de poort erheen lopen. Kon eigenlijk iedereen zomaar binnenkomen? Ietwat bezorgd snelwandelden we langs de oostvleugel naar de poort. Ach, daar stond Hermes als poortwachter. Hij las onze volgende gedachte, en grijnsde: “We lossen elkaar af, hoor! Net stond Hades hier nog.” Bij Hermes stond een tafeltje met twee stoelen, het tafeltje zó verstopt onder een doek als gewoonlijk staantafels. Hij had een potje nane op een theelichtje, en op een bordje had hij… “Poffertjes!” loeide Elsje. Maaike wendde zich af, maar de nies bleef uit. Hermes grijnsde: “Loop gauw verder, want Hera bakt ze!”
De feestvreugde begon dus ongeveer bij de frituur, en liep tot bij de noordwest-toren. Tja, Sheila heeft de Asen minder meegemaakt dan wij, maar heeft ze uiteraard wèl uitgenodigd. En ja, dit was dan wel een feestje naar aanleiding van Sheila’s verjaardag, maar het was een dankbare kans voor de onsterfelijken (ook de nog-aanbedenen) om ongedwongen samen te zijn met stervelingen (afgezien van noord- en oostvleugel), en ook om zich even sterveling te voelen. Ze maakten er echt een feestje van, een soort carnaval. Stel je je al die onsterfelijken voor in de gedaanten van aantrekkelijke dertigers, de vrouwen overwegend in onze gevechtskleding, de mannen met meer afwisseling. Ach kijk, de negen muzen hadden zich (nu allen) uitgedost als cheerleaders, voortbouwend op die gevechtskleding.
Die gedaanten (en de kleding) die zullen wel ergens ter beschikking zijn en ergens weggeworpen worden. Maaike vertelde jaren geleden al, dat de gedaanten die haar geneukt hadden elkaar geen voorkeuren overgedragen hadden. Dat “ergens” draagt sinds kort bij ons (noord- en oostvleugel) Maaikes aanduiding “verkleedkist”.
Hera had zin gehad in poffertjes, en was nu bezig om de inhoud van een ton beslag middels een poffertjes-bakplaat boven een open vuur aan de man te brengen. Ze had ook een klomp roomboter bij de hand (en meer in een ook al Amerikaanse koelkast in de noordwest-toren), een grote kom rozijnen, en een bak amandel-schaafsel. Bovendien had ze een karaf rum bij de hand. Ze maakte veel gewone poffertjes, maar mengde soms wat beslag met rum, rozijnen en amandelen. Nou, van die poffertjes-speciaal lustte ik wel de figuurlijke pap! Uiteraard hoorde overal poedersuiker op. Maaike deed haar best om die te ontwijken, maar de open pot en de strooier werden nogal eens verplaatst. Poffertjes-speciaal zonder rum? Elsje legde (figuurlijk) beslag op een inmiddels lege kom, en maakte ermee duidelijk, dat zij een hele bakplaat vol beliefde. Nou, als Elsje èrgens verwend wordt, dan altijd hier (en in onze slaapkamer, uiteraard). Ik proefde één van haar poffertjes, maar verkoos een portie met ook rum. Wiesje en Maaike beliefden gewone. Elsje proefde een hap van een poffertje met rum van mij. Alweer net Maaike: “Over twee of drie jaar, misschien.” Opeens leken (gedroogde) pruimen mij ook geschikt, naast rozijnen - en prompt werd ik met inmiddels niezende Maaike naar de kas gezonden. Ja, daar groeien ook verschillende rassen pruimen. Pruimen en rum? Dionysos wist een kistje slivovic te staan. Hij en ik deelden een bakplaat Balkan-poffertjes met Demeter en Aphrodite.
Wiesje voelde zich uitgedaagd door de muzen. Beentjes opgooien in gevechtskleding? Met Maaike, Elsje en drie overloopsters gingen ze de uitdaging van de andere zes beantwoorden. Ik moest denken aan een parodie op een haka. In een lichtflits hadden we twaalf Maori-krijgers in de zaal. Ze verdeelden zich over beide kampen, drongen zich naar voren, en toonden ons, hoe het ècht moest. Daverend applaus, ze aanvaardden een drankje, en waren weer verdwenen. Inmiddels had Sheila haar reisgenoten (Jeroen, Tim, Tanja, Freek en Matras) voorgesteld aan eerst Aphrodite, vervolgens Demeter en Dionysos.
Apollo had een ordevoorstel: voordat die reisgenoten weg moesten, eerst een optreden van de Topjes. Sheila was stomverbaasd: ze kent Maaike immers niet als bijzonder muzikaal, en wat zou Elsje nou al kunnen? Heh heh… Oh, waren onze instrumenten in de westvleugel? Nou, onze herkenningsmelodie dan maar. Terpsichore ging de andere muzen voor in de vormvrije lichaamsbeweging die al minstens vijftig jaar tot “dansen” gerekend mag worden, en betrok maar meteen Apollo erbij. Nou, wie niet meedeed, die haastte zich naar de zuidelijke (Germaanse) helft van de westvleugel om ruimte te maken en zelf rustig te kunnen praten. Aart haalde zijn electrische gitaar en versterker, ik schakelde over op fretloze basgitaar. Heb ik altijd willen kunnen spelen, maar pas dankzij Apollo lukt dat. Elsje had opeens een electronisch slagwerk, Maaike mijn toeter (waarop ze allang de weg weet). Eventjes een lang nummer van Steel Strings, en ik wist Thea’s bassen te overtreffen.
Dat zei ze zelf, want de girls hadden beseft, dat een uitnodiging voor een feest van drie dagen recht geeft op drie dagen wijn zuipen. (De bedoeling om wegens corona slechts uren te blijven, en dan plaats te maken voor andere gasten, was hen ontgaan. Zeiden ze later.) Ze waren vervolgens (halverwege vrijdagavond) hierheen gesneld. Cheerleaders??? Oh, wel Grieks, maar niet in het bijzonder van Lesbos. Evengoed best een lust voor het oog.
In wisselende bezettingen speelden we een vermoeiende set. Daarna was het tijd voor iets rustigs. Nou! Apollo zette zich met een lier (nee, geen hijswerktuig) in de hoek van een bank, en vertolkte… een gedicht uit de Edda! Blijkbaar verstonden we telepathisch oud-IJslands, want iedereen hing aan zijn lippen. - Oh, nou, dan deed Freya toch een stuk Pervigilium Veneris, door Wodan op Hardanger viool begeleid! Inmiddels is trouwens de Romeinse god Janus een bekende verschijning, doorgaans met Ase Loki schaterend om anderen. Dan praten deze twee plagerig over een nabije ander. Reageert die, dan bitst Janus met zijn achterhoofd: “Ik had het niet tegen jou!” De onsterfelijken bleven elkaar plezieren, uitdagen of plezierig uitdagen, maar wij stervelingen vonden het bedtijd worden. Sheila’s reisgenoten namen onder de indruk afscheid, wij zochten onze bedden op.
De schuifpuien hadden we inmiddels gesloten tegen de koelte van de kleine uurtjes. We liepen binnendoor. In de noordoost-toren wilden wij (Malawiel) afscheid nemen, maar Sheila plofte neer op een bureaustoel, en rolde onbedoeld decimeters weg. Ze peinsde hardop: “Ik ben ze kwijt. Ik ben Jeroen kwijt door die opmerking, en ik denk dat ik Matras aan hèm kwijt ben. Die zal zo’n befkont niet laten lopen, haar huur bij mij opzeggen, en weer het burgertrutje worden dat ze was totdat ze mij leerde kennen.” Ze keek ons allen kort maar strak aan. Ik dacht aan vuurtorens. Sheila hernam: “Ja, het is jammer, maar er zijn ergere dingen. Die huur van Matras is een leuk bedrag, maar ik vind een ander, of ik moet iets harder werken, of ik ga zelf iets heel anders doen. Ik heb best veel geld, en ik heb geen schulden. Ik kan ook zó een man vinden, maar ik ben geen huismoeder. Dennis eens vragen, of ik het daarginds een tijdje zou uithouden.” (De jongens en de boys waren nog niet op het feest geweest.)
Tja, wat moest je dáárop zeggen? We ploften allemáál maar neer, vanzelf weer als schootzitters, nu Elsje bij mij. Yvonne probeerde haar oudste dochter te begrijpen: “Àls het zo is als jij dènkt dat het is, dan is het wel jammer, maar overkomelijk?” Sheila knikte: “Ja. Misschien moet ik het zó vergelijken: Jeroen is een paar prachtige schoenen, maar eigenlijk een maatje te klein. Matras is soms handig om bij de hand te hebben, maar eigenlijk was ik haar goeroe. Dat is veranderd in haar huisbaas.” Maaike wierp op: “Je bent zelf ook enorm veranderd. Hoe zie jij jezelf nu?” Sheila glimlachte mat: “Ik ben vooral zelfstandig geworden. Door die projectjes en modeshows heb ik gevoel gekregen voor geld: wat het is, hoe ik eraan kan komen, hoe ik het kan gebruiken - en ja, ook hoe ik het kwijt kan raken. Ik heb geen gouden vingers of zo, maar ik kan blijkbaar goed en snel oordelen en rekenen. En ik heb meestal mannen tegenover me, mannen die zowat klaarkomen als ik een knoopje losmaak of zo. Maar ik word ouder, hè…” Het citaat werd herkend. Sheila vervolgde: “Ik verlang heus wel naar een vaste man, uiteindelijk zelfs naar kinderen. Maar die man moet bij mij passen. Hij hoeft nog niet te kunnen beffen, maar hij moet bereid zijn om te leren dat hij himalaya’s moet geven voordat hij erop mag.”
Diana vroeg: “En Amerika?” Sheila knikte: “Ik denk aan Hollywood. Misschien eens een rolletje, maar vooral met geld werken. Onderhandelen over de gage van rollen of zo, aan de ene kant van de tafel of aan de andere. Of over de rechten. Kijk, daar wéét ik, dat ik tussen de haaien zwem. Als zij een dom blondje willen inpakken, dan ben ik daarop voorbereid. Trouwens, je zou het haast vergeten, maar ik bèn reclamepsycholoog en sexuoloog. Dat kan handig zijn, het zou ook mijn beroep kunnen zijn. En ik zou actrices weerbaarder kunnen maken.” Aart vroeg: “Zou jij Dennis weerbaarder hebben kunnen maken?” Sheila haalde haar schouders op: “Hij kon zich best redden, maar hij kotste van alle gehuichel. En het aanbod aan rollen daalde. Ik vind het goed, dat hij weggegaan is voordat hij zich moest vernederen om een rol te krijgen.” Wiesje haakte in: “Zouden jullie ook sámen daarheen kunnen gaan (uiteraard met Jean-Luc), waarbij jij zijn agent bent?” In koor zeiden we bewonderend: “Boutjes en moertjes!”. Wiesje lachte verrast. Sheila antwoordde: “Ja… zoiets zou kunnen. Beetje die modeshows, hè… En misschien zou ik Jean-Luc aan een knutselprogramma of -vlog kunnen helpen.” Yvonne vulde aan: “En jullie zouden je modeshows kunnen ombouwen tot cabaret-optredens. Vooral voor de gay scene, bijvoorbeeld.”
Sheila stond loom maar stralend op: “Ik ga naar bed. Dromen van al jullie goede ideeën. Wat een feest! Welterusten, allemaal!” Vijf minuten later lagen we op bed. Elsje peinsde: “Zou dat ene stuk aardbeienijs er nog liggen?”
Fort Rimboe is ook inzake geluid goed geïsoleerd. Desondanks bespeurden we de hele nacht (maar niet voortdurend) trillingen die wij toeschreven aan een drumstel en een basgitaar. We waren vroeger op dan gewoonlijk, eigenlijk vooral benieuwd naar het nachtbraken van de westvleugel. Elsje had bovendien weer zin in poffertjes en ijs. Wel, het poffertjesbeslag was op, en voor ijs moest je in de noordoost-toren zijn. De westvleugel was bezwangerd met levende muziek. Dat zat zo. Wij sterfelijken brengen de onsterfelijken op steeds meer lol met bovengenoemde verkleedkist. Voeg dat bij muziek, vooral bij het optreden van de Topjes, en de westvleugel zat dus “verkleed” muziek te maken. In een “kunnen we ook …” sfeer sprongen we als een vlo [die uitdrukking ken ik van één persoon, al 35 jaar uit mijn beeld] door de muziek. Apollo leefde zich het liefst uit als een optelsom van alle gitaarhelden uit mijn jonge jaren, maar schitterde evenzeer als virtuoos in verschillende klassieke stijlen. Mart had de aangewezen naam voor dit gelegenheidsorkest in wisselende samenstellingen: Pantheon. Na de Toppers en de Topjes de uiterste top. Anderzijds voelde ik zelf bij die jazz set van Thor wel voor de “Fireball Five plus Two” (een knipoog naar de Firehouse Five Plus Two).
Wiesje kreeg inspiratie, en deed met de Topjes plus Aart een cover van “Venus”, met in het refrein versterking van Aphrodite zelf. Ze hingen na afloop om elkaars hals van de lach. De muzen inspireerden elkaar, en brachten “Reigen seliger Geister” (uit “Orpheus ed Euridice” van Gluck). Hades vond het mooi.
Zaterdagmiddag bracht ons de boys met de jongens plus Wouter en Claudia. Dat werd na uitgebreide begroetingen een fotoreportage, want voor het eerst sinds lang hadden Aart en Yvonne hun vier kinderen om zich heen, met aanhang. Dit was Sheila’s oogmerk, al was ze nu naar haar eigen indruk single. De hele kliek kreeg een rondleiding door Fort Rimboe, maar de boys, Aart en Yvonne gingen naar de westvleugel. Uiteraard smolt Wouter bij het zien van het zwembad. En Claudia weet óók alles van water. Kortom, terwijl de rest naar de westvleugel ging, genoten Wouter, Claudia, Maaike en Elsje van het zwembad. Boven werd muziek gemaakt. De girls zaten er aan de wijn, en desgevraagd kwamen Kees en Nora nú. Dat leverde een reünie van Steel Strings, gevolgd door een blues-sessie met de boys, Kees, Wiesje en mijzelf. Wiesje oogstte applaus met de “Empty womb blues”.
Sheila verzamelde wat prullen, en deed met Dennis, Wiesje en mij een “modeshow”. We hadden er allevier weer lol in, en in Dennis leek een bestoft lampje te gaan branden. Daarna had Sheila een ordevoorstel: eerst weer een set muziek of zo, daarna een showtje van haar met beide jongens. Juist, ja. Deze set muziek werd een echo van het begin van de Hijbezems: Geert op tenorsax, Herman op contrabas, Wiesje op mijn toeter en ik op gitaar (maar we konden afwisselen), Kees op slagwerk, en nu dan Nora op toetsen. Het werd een bijna-bop stijl van jazz. Nora en ik missen daartoe de soepelheid. Maar het was onderhoudend en gezellig. De tweede modeshow was een gewaagd koorddansen tussen Canal Parade en klussen. Ooit iemand met een bonte bos schroevendraaiers in zijn achterste zien lopen? Aart overtrof zichzelf, en vroeg of het kruis-kop schroevendraaiers waren.
Van zaterdag op zondag bleven Wouter en Claudia overnachten, nu zij in Elsjes kinderkamer bij Mart en Diana. Ze gingen bijtijds naar bed om rond het middaguur te kunnen vertrekken, en trokken de rest van de oostvleugel mee. Gastvrouw Sheila logeerde bij Aart en Yvonne, bleef nog even in de westvleugel, en deed eenmaal te bed nog wat zaken.
Die avond, bij de biecht, deden Maaike (onderkoeld vermaakt) en Elsje (loeiend aanvullend) verhaal van die middag met Wouter en Claudia. Er ging gezwommen worden. Maaike is natuurmens en voormalig sexgenoot van broer Wouter. Hop, kleertjes uit. Elsje is de uitbottende kleine zus van Wiesje. Hup, kleertjes uit. Wouter voelt geen bedenkingen. Hop, kleren uit. Claudia is niet echt preuts, maar toch ietwat geremd, nu bovendien ongesteld. Die treuzelde dus. Maaike voelde de achtergrond, en toonde Claudia het touwtje tussen haar eigen benen. Welja, staat je niet echt vertrouwde schoonzus opeens met haar kut voor je snufferd… Dan gaf Claudia zich ook maar gewonnen en bloot. Alle kleren maar even op de lage weide.
Maar ja, Wouter had de blote aanblik van zijn vrouw, zijn vertrouwde zusje en de jonge uitgave van zijn schoonzus Wiesje (die hij op verzoek ook eens heeft mogen berijden), dus die kreeg een paal die hem het zwemmen zou belemmeren. Maaike zou hem er best nog vanaf hebben willen helpen, Elsje was ook extra nat bij de aanblik, maar uiteraard was de klus voor Claudia. Nu heeft Wouter ònze sexuele ontwikkelingen niet zo meegekregen, en Claudia wist niet beter. Handdoeken over de hoge weide, Claudia op haar rug erop, tampon uit, Wouter geneigd tot slechts een knuffel als voorspel. Waarop Maaike en Elsje hem vanaf de lage weide de les lazen over de sexualiteit van de vrouw en van de gewoonten in dit huis. Waarop Wouter licht walgend ging beffen. Enkele likjes. Maaike had zich weer ongeveer gedragen naar de roep die zij op school had: zij ging Elsje voluit beffen. Maar Elsje is nu eenmaal een jonge Wiesje, had dus weldra de rollen omgedraaid, en liet zien, hoe je de Rode Zee (nou ja, het rode ven) behoort te bevaren. Zie ginds komt de stoomboot met hulpsinterklaas. Waarna Maaike Wouter bef- en vinger-aanwijzingen ging geven. En Claudia genoot, dus Wouter moest doorzetten. Een hele himalaya lang. Totdat Claudia de verlossende woorden verzuchtte: “Nou jij, schat!” Pas toen mocht hij zijn sur place doen, en dat was na alle opwinding een vluggerdje. Daarna douchen, gevolgd door Maaike en Elsje, verse tampons in, en toen pas zwemmen.
Zondagochtend was eigenlijk zo rustig als gewoonlijk. Zondagmiddag kwamen eerst Rajiv en Hilda en (hoe heten ze ook weer?) de mensen van Aazicht en van de boerderij voorbij Tin Roof waar we ook eens een woest weekeinde gehad hadden. Een beschaafde theevisite. Zondagavond kwam Tin Roof met de neven. Misverstand over de BOB, en dat ging maar nèt goed.
Nelleke had goed begrepen, hoe snel Elsje zich ontwikkelde. Ze werd door Wiesje (immers Elsjes voogd) gemachtigd om te onderzoeken of zoiets als handlichting voor Elsje mogelijk zou zijn, dat aan te vragen, en voor onderzoek en rechtshandelingen uitgaven te declareren. Handlichting is eigenlijk slechts handelingsbekwaamheid om als minderjarige handel te kunnen drijven, maar wij zouden Elsje het liefst spoedig (bij de diploma-uitreiking) meerderjarig willen zien, en haar dan in onze samenlevingsovereenkomst opnemen.
Maandagmiddag bracht Kees van de camping en de pijpjes. Alledrie met grote behoefte aan aanspraak en gezelligheid. Kees had bijna geen gasten gehad, en de pijpjes hadden niet kunnen reizen. Anderzijds zou een deel van hun reisdoel inmiddels vervallen zijn door platbranden van het oerwoud. Ik heb velen niet genoemd die je wellicht wel verwacht had. Bill en Mina en Ab en Sophie durfden het besmettingsrisico niet aan, over het bezoek van anderen valt weinig te zeggen.
Maandagavond bracht dan de verwachte afknapper. Tanja kwam alléén Sheila ophalen. Sheila wist blijkbaar al, dat haar verwachting uitgekomen was, en had de houding van “nieuwe rondes, nieuwe kansen”. Ze nam warm afscheid van Fort Rimboe, en liet zich wegrijden. We keken de achterlichten na van op de weg naast het fort.
Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).