Laatste wijziging: 2022-06-11 (technisch), 2009-05-24 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).
Bus - Bed - Kuil - Spanning - Beraad - Hulp - Kroeg - Aftocht - Eten - Avond
Er was eens een befaamde voetbalclub uit een grote stad. Die ging in de winterstop, op de vijfde dag met tamelijk zware regen, op trainingskamp bij de vrijdagvoordeel-amateurs van Zuurkoolstronkerveen, of hoe de stadse aanhang hen noemde. Die stadse aanhang reed achter de spelersbus aan, en was niet te spreken over het spel van de laatste competitiewedstrijden, en al helemaal niet over de weggegeven wedstrijdpunten.
De bestuurder van de spelersbus wist, dat hij in the middle of nowhere moest zijn, maar wist niet, dat het nog erger kon. Hij nam op de Digitale Snelweg de hulpdiensten-afrit naar de Digitale Zandweg, nam met één keer terugsteken (in golf-termen, voor zijn handicap: two below par) de bocht naar de Digitale Zandweg, met opnieuw één keer terugsteken de bocht de Digitale Zandweg op (par), kon dankzij de kuilen in de weg met zijn hoge voertuig (veel bagageruimte onderin) onder het viaduct door, en begon welgemoed aan de vermeend laatste honderden meters naar die boeren.
Wiesje en ik zijn sterk geneigd, winterse regendagen in bed door te brengen, of in de hangmat voor de open haard. Maar opstaan en het haardvuur ontsteken is geen reden om het bed uit te gaan. We hadden, toen het buiten nog donker was, ons sanitaire ritueel uitgevoerd in de badkamer, hadden in de slaapkamer een pot koffie gezet, en hadden op voedseljacht in de keuken ongeveer de helft van een gesneden witbrood en een hele komkommer gevangen. We hebben het eerder verteld: ons voedingspatroon verslonst.
We lagen nu bij het licht van een leeslampje (met de zonwering gesloten tegen de regen) onze spelletjes en verhaaltjes te verrijken met koffie, droge boterhammen en de komkommer. Maar vanavond zouden we met de Hijbezems repeteren en eten, bij de boys dus, en Afra zou koken. Dan werden de vitaminen wel weer op peil gebracht.
De kruisgang van de komkommer werd verstoord door mijn mobieltje: Geert meldde een opstopping in de richting van het viaduct. Wiesje en ik keken elkaar aan, en zeiden in koor dat we eraankwamen. Met dank aan onze dubbelloops douche stonden we spoedig goed ingepakt in de regen. (Ja, met deze hoeveelheden kon je wel zeggen, dat we van de drup in de regen kwamen.) We liepen het dorp door, en meer inwoners betoonden zich ramptoeristen.
Was er een ramp gebeurd? Niet echt. De bus stond met de achterwielen in de kuil waaruit we Henk getild hadden (zie Us Net 2), en die sommigen overdrijvend de Bermuda Driehoek noemen. Maar de bus rustte niet op die achterwielen, doch op de achterbumper. De wielen konden modder opwerpen, meer niet. Achter de bus stond een lange rij auto's, met deels uitgestapte woedende inzittenden. De wind rook bij vlagen sterk naar alcohol.
De voorste auto was duidelijk beschadigd. Dat bleek vanzelfsprekend. De bestuurder betoonde zich één der meest ontevredenen met de sportieve prestaties, was vastbesloten om die rijke papkindjes de les te lezen, had daarom de bus op de voet gevolgd (althans op een afstand van enkele voeten), had zodoende de beperkingen van de afrit niet bemerkt, was tegen de bus aan gegleden, en door deze bij het terugsteken van het talud getikt. Gelukkig hadden de maten uit de andere auto's wèl een sportieve prestatie neergezet, door de auto in recordtijd weer op de weg te zetten. Nu had ook de buschauffeur vijanden.
Toen wij ter plaatse kwamen wist de buschauffeur nog van geen aanrijding. Zijn zorg was, die bus tijdig bij die boeren voor te rijden. De voetballers hadden de stoet met gemengde gevoelens waargenomen, maar de botsing niet. Hun zorg was de wedstrijd, en wellicht de pers. De deuren moesten maar dicht blijven.
Wij nieuwsgierigen uit Us Net werden aangezien voor supporters of zelfs spelers van de vrijdagvoordeel-amateurs uit Zuurkoolstronkerveen, en al spoedig voor de makers van een versperring die tot doel had om een onmogelijke wedstrijd reglementair te winnen door niet-verschijnen van het bezoekende elftal. Weldra kregen we bierflesjes met en zonder inhoud naar onze hoofden. Ik zag Esther na een woordje met David wegsnellen. Dat vervulde mij met hoop en vrees: ik vermoedde, dat Esther wapens ging halen.
Wiesje kwam in actie. Ze trok haar capuchon af, en trok mij mee naar het raampje van de buschauffeur. Ze zocht oogcontact met hem, en vroeg: "Waar moet je heen?" Hij wees omlaag: hierheen. Wiesje keek ongelovig: "Wat komen jullie doen?" De chauffeur leek het een domme vraag te vinden. We lazen zijn lippen door het dichte raam: "Voetballen." Wiesje keek theatraal ongelovig: "Voetballen? Hier???" Het raampje ging open: "Dit is toch Zuurkoolstronkerveen?"
Wiesje begon het te begrijpen: "Dit is Us Net. We hebben geen voetbalveld. Van Zuurkoolstronkerveen hebben we nog nooit gehoord. Waar zou het moeten liggen?" Wel, het zou niet te ver moeten liggen van een snelweg met een ander nummer dan de onze. Wiesje deed hoofdschuddend een stap terug. Langs de bus kwamen opgewonden mensen opgetrokken: "Laten die boeren ons verdomme nog dóór naar de wedstrijd?"
Wiesje hield mij steviger vast, maar keek die roepers aan, en zei: "Volgens de buschauffeur moeten jullie naar Zuurkoolstronkerveen, waar dat ook wezen mag. Het is niet hier. En wij houden niemand tegen, de bus heeft zich vastgereden." Haar aanpak leek te werken. Twee van de roepers liepen voor de bus langs, en verklaarden tegen hun maats aan stuurboord wat de anderen aan bakboord ook deden: dat ze verkeerd gereden waren, en dat de bus vastzat. Iedereen dook haastig de beschutting van de auto's in.
De buschauffeur kwam nu naar buiten, zonk tot over zijn gepoetste schoenen in de blubber (geen puur water met zand), en liep met reigerpassen naar de achterkant van de bus. Hij besefte, hoe vast hij stond. Hij zag ook de rij auto's, op het oog tot het viaduct, en de schade aan de voorste auto. Hij voelde zich beslist radeloos, redeloos, reddeloos.
Er kwam weer iemand de bus uit, onmiskenbaar de hoofdtrainer. Net in het pak, maar gewend aan het spelen op afkeurenswaardige velden. Hij negeerde alle water, beende op de chauffeur af, en vroeg: "Waar zijn we nu?" De chauffeur keek bibberend naar Wiesje. Die antwoordde helder: "Us Net". De trainer vroeg aan de chauffeur: "Hoe komen we in Zuurkoolstronkerveen?" De chauffeur hief mediterraan de handen. De trainer keek naar Wiesje. Die verklaarde: "Nooit van gehoord. En de bus zit vast." De trainer trok zijn mobieltje, ging toch maar in de toegang tot de bus staan, en belde. Vermoedelijk met de tegenpartij. De chauffeur stond bij het linker achterlicht te kotsen van narigheid.
De trainer kwam weer naar ons toe, bij het rechter achterlicht. "Hoe komen we hier weer weg?" Dat had ik me de hele tijd al afgevraagd. Wiesje keek mij aan, de trainer dus ook.
Ik zei, dat ik er óók geen zicht op had. Doorrijden, heel misschien in Us Net kunnen driehoeken en vragen of al die auto's achteruit wilden rijden, anders doorrijden (op het gevaar af, dat de bus opnieuw zou vastlopen of op de spoorwegovergang klem zou raken), en uiteindelijk of rechtdoor of met tweemaal rechtsaf weer in de bewoonde wereld komen.
Hij knikte moedeloos, en stak een middelvinger op naar de chauffeur. Die zag het niet. De trainer richtte zijn aandacht op de kuil. Hij keek mij aan, en vroeg of iemand de bus vlot zou kunnen trekken. Ik dacht van wel, en wenkte hem mee naar voren. Uiteraard had ik Wiesje nog steeds aan de hand. Die keek nogal opgelucht.
Van de inwoners van Us Net waren de meesten al weer op de terugweg, waarschijnlijk naar de kroeg. Maar Geert stond er. Twintig meter verder stonden David en Esther terzijde, in gevechtskleding, met wapens. Ik wenkte Geert: "Wat denk jij: Hermans auto of Abs trekker?"
Geert had zich dat ook afgevraagd: "Ik dacht zelf: Herman trekken, Ab erlangs zien te laten komen, en achterstevoren meerijden: dan kan hij die achterkant optillen." De trainer leek te berusten in wat dan ook. De chauffeur glipte met grijsgroen gezicht de bus weer in. Geert belde Herman, ik Ab. Beiden leken al klaar voor de start. Even later zagen we in de noenschemer van de regendag de koplampen van een trekker en de achterlichten van een pick-up.
De trainer kreeg een inval, maakte een heen-en-weer beweging met een wijsvinger, trok zijn das recht, en begon de enkelzijdige spitsroedenloop langs de rij auto's.
Ab stopte zijn trekker vlak voor de bus, voelde stampend het draagvermogen en de breedte van de bermen, koppelde een staalkabel van een lier achterop zijn trekker aan een chassisbalk van de pick-up, en reed behoedzaam langs de bus, tot naast de voorste auto. Er was geen ruimte om in te voegen. Hij wilde teruglopen om de kabel bij Herman los te halen, maar ik begreep de bedoeling, en nam hem de taak uit handen. Wiesje voelde, dat ze mij los moest laten, maar voelde zich zichtbaar hulpeloos.
Ik gebaarde naar Ab, dat hij de kabel kon inhalen. Herman had een andere staalkabel, haakte die aan de trekhaak van zijn auto, haalde die om de voorste chassisbalk van de bus, en bevestigde ook het andere uiteinde van de kabel (eveneens voorzien van een lus, daardoor niet geschikt voor de trek-ogen op de bumper van de bus) aan zijn trekhaak, stapte in, gaf een korte toet, en zette voorzichtig aan. Ik haalde intussen Wiesje aan, en probeerde haar te laten merken dat ik trots op haar rol was.
Het lukte. Herman kreeg de bus uit de kuil, ik kreeg Wiesje aan het glanzen. De trainer was bij de toet op zijn schreden gaan terugkeren. Hij was niet tot aan de achterste auto gekomen, maar iemand had de berichtgeving voortgezet. Vanuit de berm zag ik de achterste auto's behoedzaam terugsteken, aan deze kant de snelweg op, en blijkbaar met plankgas westwaarts. Uiteindelijk reed zelfs die voorste, beschadigde, auto achteruit.
Inmiddels reed de bus langzaam op eigen kracht, maar verbonden met de pick-up, naar Us Net. Ab reed er achterwaarts achteraan. Wiesje en ik zaten schrijlings op de bakboord tand van zijn vork, een beetje alsof zij vertrouwd bij mij op schoot zat. Ik streelde haar door haar regenpak heen. Ze keek af en toe dankbaar om vanuit haar capuchon.
Bij het oprijden van ons "dorpsplein" gaf Herman weer een korte toet. De stoet stopte. Wiesje en ik glipten naar de voordeur van de bus. Als ik het niet dacht! Ook de achterdeur van de bus ging open, en het hele elftal sprintte in stropdas door de regen naar de kroeg. Herman en Ab overlegden met de buschauffeur over driehoeken of doormodderen. Wiesje en ik volgden de trainer de kroeg in. Bill en Mina gingen ijlings broodjes kroket maken en koffie zetten. Veel inwoners waren inderdaad hierheen gegaan, dus het was vol met mensen en druk met bestellingen. De voetballers stonden in de rij voor de toiletten.
Wiesje en ik keken elkaar aan, trokken onze regenkleding uit, en meldden ons op kousenvoeten bij Mina in dienst. Die knikte dankbaar. Buiten hoorden we de bus driehoeken. Even later kwamen de chauffeur, Ab en Herman binnen. Ab en Herman grijnsden, toen ze Wiesje en mij zagen bedienen. Wiesje nam hun bestellingen op. De chauffeur zag Wiesje nu nauwkeuriger dan in dat regenpak, en verviel in gereutel. Ze gokte "broodje kroket en koffie?", en hij knikte ademloos.
Tegen drie uur zat iedereen weer in de bus, omgeven door een wolk van mosterdgeur en alcohol, in gedachten thuis bij de kachel. De bus was dus gekeerd voor de kortste.weg naar huis. Maar die weg leidde langs de kuil, daarom zou Herman weer voorop rijden (nu zonder sleepkabel), Ab weer achteruit achter de bus aan. Wiesje en ik hadden ons tijdig weer afgemeld en ingepakt, en glipten nu bij Herman op de voorbank, Wiesje in het midden.
We wilden net wegrijden, toen Herman in de verte tuurde, en losbarstte in een Amerikaanse scheldkanonnade die we van hem onmogelijk geacht hadden. Jawel, er naderden koplampen in de verte. Ik vroeg "Tot Ab?", gleed na Hermans knikje naar buiten, en vertelde buschauffeur en Ab, dat we bij het eind van het dorp op een tegenligger moesten wachten. De buschauffeur keek schattend vooruit, en bromde: "Als die nou maar niet... Oh, nee, hè!" Ik dook terug naar Herman. Die dook zelf juist de regen in, en verzocht de chauffeur om even te wachten. Ze wisselden telefoonnummers uit.
We stoven (spatten) met Herman vooruit. Inderdaad, bij dezelfde kuil zat een auto vast. Een reportagewagen. We stopten drie meter ervoor. Herman maakte een vegend gebaar: dat wij maar moesten praten. Wiesje en ik stapten uit. Wiesje besloot haar aanpak te herhalen. Wel, de televisie had van supporters gehoord, dat de spelersbus van de grote stad onderweg naar Zuurkoolstronkerveen hier was verdwaald en vastgeraakt, en dat Hilversum hen hierheen had gestuurd voor een sfeerreportage. Maar nu zaten ze vast.
Herman kwam de auto uit, liep naar het bestuurdersportier van de reportagewagen, en zei: "Luister. Ik druk je achteruit tot de snelweg. De spelersbus komt er zó aan. Wat er verder gebeurt is mijn zaak niet." Hij wenkte Wiesje en mij naar binnen. Hij belde de buschauffeur. Wiesje belde Ab, en hield haar telefoon bij Hermans mond.
De chauffeur van de reportagewagen kwam naar Hermans portier, en zei dat die van zijn wagen af moest blijven. Twee telefoons gaven het door. Herman zei in de telefoons dat hij eraankwam, en denderde met zo'n dertig kilometer per uur achteruit het hele stuk terug tot het dorpsplein. Krijgsraad voor drie chauffeurs.
Herman moest tanken. Geen probleem: hij is vaste klant bij Ab. Intussen driehoekte de chauffeur de bus maar weer. Wiesje vroeg Ab, ons op te laten pikken bij ons huis. Hand in hand draafden we erheen. Inderdaad, pleisters, chocolade, flessen water en toiletpapier. We stemden de voorraad water af op mijn rugzak. Ik kon hem amper bij Herman op de achterbank tillen.
We reden langzaam noordwaarts. De weg naar het station is minder slecht, dus op zich ging het. Maar inderdaad liep de bus op de spoorwegovergang vast. Herman ging opzij. Ab tilde met zijn heftruck de achterkant van de bus een beetje op, en duwde hem schurend over de bobbel. Daarna bleven we de achterlichten nakijken totdat ze verdwenen waren.
Wiesje gaf ons vieren een rondje chocoladereep. Ik duwde vertederd mijn reep bij de andere in haar hand. Ze bloosde, en keek me innig stralend aan. Jij een blokje, ik een blokje... Ab en Herman keken het vertederd aan. Ab zei verontschuldigend, dat hij helaas Geert niet was. Herman gaf hem een knuffel die Geert beslist voor zichzelf opgeëist zou hebben.
Ab keek op zijn horloge, trok zijn telefoon, maar bedacht zich. Hij keek Herman aan: "Geert zal jullie boodschappen wel gepakt hebben. Gaan jullie vanavond weer repeteren?" We schrokken. Inderdaad, we moesten de instrumenten uit de kroeg halen! Meteen ging de telefoon van Herman: Geert vroeg, of we vanavond in de kroeg konden spelen, na het eten. Waarom ook niet...
We reden terug, ruilden thuis de inhoud van de rugzak voor schone kleren (voor op het podium), lieten Afra instappen, en reden naar Hermans huis. Ab naar het zijne. In de verte zagen we de koplampen van de reportagewagen.
Afra had een leuk drie-gangen diner. Geert hielp haar. Herman nam een douche en ging even liggen rusten. Wiesje en ik konden in een logeerkamer tot onszelf komen, en gingen na het eten even douchen. We gingen met de auto naar de kroeg, want de regen viel ongenadig. We zagen geen koplampen in de verte.
Het was aardig vol in de kroeg. Zelfs schuwere inwoners van Us Net. En een paar verzopen vreemdelingen die naar de grond keken toen ze Herman herkenden. Ze vertrokken haastig na een telefoontje onder onze tweede set. Herman beredeneerde, dat blijkbaar de takelwagen gekomen was. Hoe dan ook, de reportagewagen bleek de volgende dag verdwenen.
Om middernacht zat ons optreden erop. We borgen de spullen op, en namen een afzakkertje met Ab, David en Esther (weer volstrekt in burger), Bill en Mina. We bedankten elkaar voor de inbreng. Daarna bracht Herman Afra, David, Esther, Wiesje en mij naar huis. Wiesje riep "diepvries!", gaf iedereen een kus, en trok mij mee naar binnen.
Even later lagen we weer in bed. Met de resten brood en komkommer, en met een karafje wijn. Wiesje dacht even, en keek me glanzend als vanouds aan: "Morgen hebben we zelfs geen boodschappen te halen, want we hebben geen tijd gehad om iets te bestellen." Ik begon aan een lange knuffel, en zei hees: "Me John, you Yoko."
Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).