Laatste wijziging: 2023-12-26 (technisch), 2023-11-28 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).

Larie: "Droom 2"

[geloof, sex]

 

Noot: ook al is Mart ondood, hij wordt altijd tot de levenden gerekend. (Deze noot bespaart herhaalde uitweidingen.)

Elsje - Droom-eiland - Droom-tram

 

Elsje

Binnen Malawiel speelt Elsje een steeds grotere rol. Haar achterstand in levenservaring neemt in belang af, haar voorsprong in kennis en inzicht neemt in belang toe. Bovendien is zij steeds duidelijker de gangmaker. Wiesje, Maaike en ik vinden het prachtig, en hebben slechts ondergeschikte kanttekeningen.

Onze dag-indeling is weer eens veranderd. Na het avondritueel gaan Wiesje en ik zandbanken tot het ochtendritueel. Daarna gaan wij samen het Heet in. Van daar gaan we naar het zwembad. Daar neemt Elsje mij over. Ergens omstreeks de overgang van de middag naar de avond neemt Maaike mij over, tot het avondritueel. Samengevat. En meestal zijn we in een soort vierkant, dus met twee “rechte” contacten en één “diagonaal”. Als dan één stel omdraait, verandert ook het “diagonale” contact.

Bij de rituelen mag ik nog steeds mijn lieverds geheel bevredigd veronderstellen, en mij toeleggen op neuzen gevolgd door mijn gerief halen. Wiesje heeft nog steeds een voorkeur voor pijpen, dus heeft die vorm bij haar de overhand.

Ja, ik mag hen nog steeds geheel bevredigd veronderstellen. Had ik eigenlijk ooit verteld, wat ik hen als maatstaf voorhoud, dus als mijn doelstelling? Dat ze met ontzag vinden dat ze een nieuwe jaartelling zouden willen beginnen. Ze verzekeren mij dus elk minstens tweemaal per dag, dat ze zich zodanig bevredigd en gelukzalig voelen. Zelf blijf ik twijfelen, want nu de “leercurve” of “ontwikkelingsfase” van dat neuzen feitelijk voorbij is, kost mij het bereiken van dit hoge doel nauwelijks enige moeite. Al helemaal sinds het gebruik van de slok hun vloeien weggenomen heeft.

Er is een tussendoortje opgebloeid: als liefkozing even een vinger bij een vrouw naar binnen. Daarop zijn varianten ontstaan, zodat de verrassing voor extra opwinding zorgt. Uiteraard is ook dit “vingen” (woord van Maaike) spoedig over Fort Rimboe verspreid. Voor de jeugd is dit het hoogste haalbare, dus die bieden zich gretig aan. Overigens is vingen gemakkelijker gezegd dan gedaan, want je moet rekening houden met de kleine schaamlippen, en die zijn bijvoorbeeld bij Maaike best groot.

Oud nieuws: mijn lieverds hebben hun kenmerkende gezegden, vooral: Wiesje “we kunnen afwisselen”, Maaike “wat doen jullie?”, en Elsje “komt dat door mij?”. - Die kreten herhalen ze vaak zelf, maar vullen die ook in voor de betreffende ander. Bovendien steeds meer losgezongen van de oorspronkelijke aanleiding. (Ikzelf zou als kern van kreten hebben raga berendesi. Ik heb er geen actieve herinnering aan.) Toen we op de binnenplaats weer eens oor-getuige waren van botsende wielrenners, vroeg Wiesje in een denkbeeldige mortierboog “Wat doen jullie?”, Maaike “Komt dat door mij?”, en Elsje zei verveeld “We kunnen afwisselen…” - Ter herinnering van dat “weer eens”: ongeveer ter hoogte van de perceelscheiding tussen de konijnenflat (waar we vroeger woonden) en de hennenren gaat de Digitale Zandweg voor de lengte van Us Net over in klinker-bestrating. De oude zandweg hebben we ooit hergeprofileerd door afscheiding van een fietspad aan de westzijde. Wie noordwaarts fietst, moet dus de rijweg oversteken, en daarbij overgaan van klinkers op schelpjes. Noordwaarts rijdende wielrenners lijken dan zowel te ver naar links te belanden als weinig bedacht te zijn op tegemoetkomend verkeer, en zodoende is het bij konijnenflat en Fort verrassend vaak BOEM! - Zodoende hebben M&M verrassend veel reparatiewerk aan fietsen. Ze hebben bij het kooikershuisje nu ook een vrijstaande berging van gasflessen en een semi-permanent werkplaatsje, opdat ze fietsframes kunnen rechtbuigen en lassen.

Droom-eiland

Elsje kent ook al onze voorgaande verhalen uit haar hoofd, beter dan wij (Malawi) zelf. Sommige dingen zou zij óók wel eens willen meemaken. Of opnieuw, nu ze “groot” is. Zo’n wens was bijvoorbeeld een boottocht naar Amsterdam, liefst naar de Canal Parade. Dat ging dit jaar niet lukken.

Een andere wens betrof dat Droom-eiland. Toen ze dat in de huiskamer opperde, keken Hermes en Zeus elkaar aan. Zeus keek de kring rond, maar enkelen zaten nog op de binnenplaats of wellicht in het zwembad, en de hele jeugd ontbrak. Hij opperde: “We zouden met z’n allen kunnen gaan, bijvoorbeeld een week wegblijven, en terugkomen zonder dat hier tijd verstreken is.” Veel stemmen vóór, geen tegen, enkele onthoudingen. “Zullen we meteen maar?” De onsterfelijken veegden alle aanwezigen bijeen, ruim dertig personen. (Acht sterfelijken, twaalf jeugd, de jochies, maakt samen al 22.) We gingen naar de westvleugel, bovenverdieping. Daar is nog steeds die slaapzaal van de jeugd, en ook de deur naar Harren Net. Daarachter was nòg een deur, en die gingen we door. We stapten door een rietkraag, en stonden op het eilandje. Hermes ging ons voor.

Aan wat Wiesje en ik de “landzijde” van het eilandje genoemd hadden, lag achter de rietkraag een vlonder (een drijvende steiger, zoals in jachthavens). Die leidde naar het volgende eilandje stroomafwaarts. De tussenruimte was groter dan wij (Malawi) ons die herinnerden. Vanaf dat eilandje liep een vlonder naar de wal. Aan de vlonder tussen de eilandjes lag een schip afgemeerd, een tjalk of zo. Hermes ging ons voor naar het achterschip, van daar de kajuit in. Duidelijk de ruimte waar je tesamen verblijft als je onderdeks wilt zijn, met haken voor hangmatten. Hermes wenkte ons sterfelijken, en ging ons vóór, langs kombuis en natte ruimten naar enkele hutten die dan toch wel bij de boeg moesten liggen, Ook daar hangmatten, maar je kon ze wijd ophangen en er luchtmatrassen in leggen. Krap voor vier personen, maar we (Malawiel) zagen, hoe het ons kon lukken. Ach, tenslotte hebben we (met Sheila en zonder Elsje) in een kleiner tentje overnacht.

De kajuit bleek een geschikte huiskamer, maar met die ruim dertig man (waaronder acht sterfelijken) wel vòl. Vanuit de kombuis werden hapjes aangedragen. Vaten wijn, appelsap en bier werden uit het scheepsvlak (de “kruipruimte” van een schip) getild, en er bleken verrassend veel muziekinstrumenten aanwezig. Velen van ons zijn nog lang aan dek gebleven. In de avondschemer zijn sommigen nog de wal op geweest. - Eigenlijk heel gewoon: in Fort Rimboe is de huiskamer (ter herinnering: tegenwoordig de onze, in de noordvleugel) weliswaar de centrale plek, maar je kunt door het hele Fort ontmoetingen hebben, afhankelijk van het weer ook op de binnenplaats of buiten het Fort. De onsterfelijken weten wel binnen of juist buiten te komen, en hun gasten zijn de onze, de onze ook de hunne. In dit geval was het schip van hen, al zul je het niet in een scheepsregister vinden. - Kortom, het werd een gewone en dus gezellige avond.

Als je de avond van onze aankomst bij het Droom-eiland “dag 1” noemt, dan is in de middag van dag 2 het volgende gebeurd.

Hermes heeft Aart en Yvonne apartgenomen op dat eerste eilandje. Daar werden zij (in hun blootje: zo waren we uit het Fort vertrokken) opgewacht door een (niet-bloot) gezin met drie kinderen, twee honden en een cavia. Hermes besefte het verschil in gekleed-zijn te laat, en heeft zich blozend en stamelend verontschuldigd. De vader van dat gezin heeft hen voorgesteld aan Aart (meer dan Yvonne): zij waren degenen die hij bij zijn eerste brand had willen redden. Ze waren gestikt voordat het vuur hen bereikte, en waren dus geen marteldood gestorven. Vervolgens verschenen naast het gezin twee mannen in de kleding die brandweerlieden onder hun uitrusting dragen: de twee collega’s van Aart die bij die brand omgekomen waren, bedolven onder brandend hout. De collega’s bezwoeren allen, dat Aart een bovenmenselijke prestatie had verricht in zijn vergeefse pogingen om hen en het gezin te redden, dat ze zojuist in de onderwereld tot hun ontsteltenis hadden vernomen hoezeer hij onder zijn vermeende tekortschieten leed, en dat ze dankbaar waren voor deze onverwachte gelegenheid om hem te prijzen. Het gezin sloot zich bij dat prijzen aan. Aart was uiteraard ontroerd, bedankte zijn oud-collega’s en het gezin voor de geruststelling, bedankte in Hermes de onsterfelijken die deze ontmoeting bedacht hadden, en vroeg aller waardering voor Yvonnes inzet en zelf-opoffering om hem te ondersteunen. Aansluitend zijn de overledenen teruggekeerd naar de onderwereld. (Het Droom-eiland lijkt ons inmiddels een deel van Harren Net. Hoe dàt zich verhoudt tot “de” onderwereld (neehee, niet het geboefte), is ons sterfelijken nog onbekend.) Hermes heeft Aart en Yvonne teruggeleid naar ons allen. Met instemming van Aart en Yvonne heeft Hermes ons (Malawiel, Diana en Mart, de aanwezige onsterfelijken en de aanwezige ondoden) het bovenstaande verteld. De rest van die dag hebben we feestgevierd. - Feestgevierd? Nou ja, we hebben weinig méér of anders gedaan dan we anders met dit gezelschap gedaan zouden hebben, maar dan wèl met Aart en Yvonne in het middelpunt. Aart had een last van zijn schouders, en je kon aan Yvonne zien, hoezeer dat háár opluchtte.

Toen wij stervelingen (Malawiel en schoonouders) in de kaleidoscoop van ons reisgezelschap weer eens bijeen waren, kwam Hermes erbij. Met Mercurius, want de onsterfelijken en de vaste ondoden zijn ook in wisselende tweetallen gaan optreden: met hun Griekse of Romeinse tegenhanger, danwel met hun wederhelft of een scharrel. (Valt me nu pas op: het lijkt wel, alsof die Romeinse tegenhangers van de Griekse goden veel aanwezigheid van de Noorse overgenomen hebben. Oh, volgens Mercurius is dat toeval.)

Hermes meldde ons, niet voor het eerst: “Als jullie andere ondoden willen spreken, dan zèg je het maar. Dat geldt omgekeerd ook. Ondermeer Bob en Marie zijn wel benieuwd naar jullie, maar aan alleen maar “nou, dàg!” zeggen heb je niks. Volgens òns tenminste, maar jullie blijven ons verbazen.” Hij nam een grote slok wijn, en verslikte zich bijna. Aart klopte Hermes hulpvaardig op de rug. Yvonne wachtte eventjes af, en opperde, dat een ontmoeting met Bob en Marie waarschijnlijk leuker was, als ook de andere drie kinderen aanwezig waren. Ja, dat vonden wij allen. (Blijkbaar konden Sheila, Dennis en Wouter niet óverkomen, ook al zou dat hen geen tijd kosten.)

Deze week-in-een-oogwenk bleek een aanleiding voor met name Hera en Vesta om zich de leiding van het huishouden (scheepshouden?) toe te eigenen. Freya en enkele anderen meldden zich als vrijwilligers, de XM werden door Vesta opgeroepen.

Terzijde: toen de onsterfelijken beseften dat wij kosten voor hen maken, zijn ze des te meer in Harren Net (de fjord, het Griekse eiland, weten wij veel) gaan eten en drinken. Maar ja, koffie en mobiele abonnementen moeten van òns komen. Inmiddels is het al een tijdje gebruik, dat de onsterfelijken ons helpen door in de kas en in het dal bloesems te bevruchten, ongeacht of er bijen en hommels zijn. Zij bewegen zich immers in meer dimensies, en kunnen zodoende betrekkelijk gemakkelijk deze rol vervullen. Zodoende hebben wij dan des te meer appels en zo.

Overigens, vergeet niet, dat de Olympiërs, de Asen en de hunnen slechts de officiële en zo-goed-als-permanente bewoners van de westvleugel zijn, maar dat er ook een “consistoriekamer” (zo noem ik die afdeling, met laatst nog die nieuwe printer) is voor nog-aanbedenen, en dat er ook onofficiële vaste gasten zijn. Denk maar aan en Alie.

We hebben veel lol gehad. Dankzij Hermes hadden we aan de wal een voetbalveld (met lijnen, doelen en een bal) en twee volleybalvelden (met lijnen, netten, ballen en scheidsrechterszetels). Zelfs tribunes (van planken langs dijkjes) en publiek. De centaurs (nu ook vrouwlijke) waren een geestdriftig publiek bij voetbal, maar zagen niets in volleybal.

De centaurs hebben ook nog getracht, zelf te voetballen. Met voor- en achterpoten, niet met de armen. Voor het gemak werd het dan maar een partij van mannen tegen vrouwen. Centaurs te zien voetballen was op zich al adembedemend lachwekkend, maar twee van de vrouwen bleken tochtig. Die trokken dus steeds alle mannen aan (die vervolgens onderling slaags raakten), waarna de overige vrouwen ongehinderd doelpunten maakten.

Een groepje otters was blij met ons weerzien, en had onbedaarlijke lol bij het gadeslaan van het voetbal, vooral van slidings en zo. De voetbalteams wisselden. Zelfs ik heb even meegedaan, maar dat bezorgde teveel publiek ademnood van het lachen. Gelukkig zat ik op de tribune bij een wedstrijd die ontleend leek aan Monty Python: ondode filosofen, Griekse tegen Duitse. De bedoeling van het spel was daarentegen aan allen bekend.
De jeugd vormde een geestdriftig publiek, en ook een vermakelijk team tegen “volwassen” godinnen en de XM.

Tja, je kunt goden eren en in godshuizen riten vervullen, maar wij (stervelingen en onsterfelijken) verkiezen zonder aarzelen Fort Rimboe en gezamenlijke lol. Die lol wordt trouwens voor een groot deel gedragen door Alie, met snedige commentaren en luide lach. En bij ons durft Bé zichzelf te zijn: een bedeesde goeie goser, het tegendeel van hoe men zich de duivel voorstelt.

Terug naar het Droom-eiland. De omgeving, het weer en de centaurs brachten ons (Malawiel) op een vermoeden van de situering van deze omgeving: de Camargue (Rhône-delta) met zijn wilde paarden. Paarden? Verzoeknummer aan Apollo. Als stervelingen hebben wij een rijtoer gemaakt op de ondode Trojaanse paarden: het veulen, zijn merrie, beider ouders en nog twee. Hermes reikte mij de kleine rugzak aan, en zodoende hadden we klontjes en wortels, plus water, chocola en pleisters voor onszelf. Reuze geslaagd!

Uiteraard kun je je afvragen, hoe een tjalk in de Camargue past. Dan moet je toch je denkraam een spanjolet-gaatje verder openzetten.

Wiesje en ik hebben eens rustig gepraat met meneer Han. Han Li Shi (of zo) stelt prijs op eerbied. Hij is (met zijn teruggetrokken vrouw) een zeldzame maar terugkerende verschijning in de westvleugel. Als voorwerp van voorouder-verering is hij namelijk zowel ondood als onsterfelijk. Hij moet ongeveer vierduizend jaar geleden geleefd hebben, in China. Waarschijnlijk is hij als kennis van Chronos in de westvleugel beland en opgenomen. Als je naar hem luistert (hoe dat ook moge werken met vertalen of begrijpen), dan is hij een bron van wijsheid. Bijvoorbeeld terugblikkend: “Uiteraard heb je eerbied voor je ouders en grootouders. Zij hebben immers zoveel levenservaring méér dan jijzelf. Maar gaandeweg verliezen de herinneringen aan verdere voorouders nuance: al het positieve wordt wit, al het negatieve zwart - en in de familie zie je graag het positieve, dus jouw voorouders worden steeds witter. Hun slechte eigenschappen en hun vergissingen worden geleidelijk vergeten, hun goede eigenschappen en hun successen worden aan elke volgende generatie steeds bloemrijker overgeleverd. Vertel mij wat! Ik mag niet ontevreden zijn met mijn eigen prestaties, maar wat de huidige generaties mij toedichten…! En vergis je niet: als je zo veel generaties nakomelingen hebt als ik, dan leeft de herinnering aan mij bij een gróót deel van de bevolking voort. Dus als tegenwoordig iemand wil verhalen van de daden van zijn voorvader ondergetekende, dan is de kans groot, dat die ander zegt: ja, dat is ook een voorvader van mij! En dan worden de aan mij toegeschreven prestaties opgeteld aan hun beider nazaten doorgegeven. Mijn rijstveldje is uitgegroeid tot een koninkrijk, en mijn aantal kinderen zou door geen vrouw te baren zijn. Iederéén kan tellen, dus mijn vrouw hier geldt nu ongeveer als de wonderbaarlijke stam-moeder die gedurende vele jaren vele kinderen per keer wierp. Iemand heeft al eens berekend, dat wij een hele kudde varkens gehad moeten hebben om al die zuigelingen van melk te voorzien, met af en toe eens melk van moeder zelf. Ik ben altijd rechtschapen geweest en ik heb hard gewerkt, daarom wil ik met eerbied behandeld worden. Maar hoe kan ik tegen mijn nu levende nazaten zeggen wat de ontnuchterende waarheid is?”

Overigens is meneer Han, indien zichtbaar aanwezig, vooral mijn keus. Hij heeft iets van Mart. Meneer en mevrouw Han (Maaike: Han + Hanna = de Hans) vertonen zich altijd (die zeldzame keren) in sobere maar onberispelijke kleding. Ze hebben eigenlijk grote moeite met alle onbeschaamde blootheid en sex in het Fort, en al helemaal met de aanblik van mijn lieverds. Vooral Maaike brengt meneer Han op verkeerde gedachten, en Elsje is te levendig (tezeer een jonge hond). Zodoende houdt Wiesje mij gezelschap bij meneer Han, terwijl Maaike en Elsje dan proberen te praten met mevrouw Han. In haar lijken Maaikes uiterlijk en Elsjes onbevangenheid wensdromen op te wekken, maar veel meer dan giechelen doet ze niet.

Aphrodite is waarschijnlijk de aanbrenger van Malu (Maloo?) en drie van diens vrouwen. Nieuw voor ons, nooit in het Fort gezien. Zij zijn ondood, en stammen uit het zuid-oosten van Afrika, uit een ons onbekend tijdsgewricht. Zij gaan slechts gehuld in wat sieraden en kleurstoffen. Malu is een bron van kleurrijke verhalen over de jacht. En over veelwijverij: “Velen van ons sterven op jacht, en veel vrouwen sterven uiteindelijk in het kraambed. Vrouwen moeten wel bij een man behoren, en ze moeten naar vermogen kinderen baren om de groep te laten overleven. - Ja, er zijn mannen die op mannen vallen. Die moeten toch maar hun best doen om kinderen te maken. En er zijn vrouwen die op vrouwen vallen. Die moeten toch maar kinderen krijgen.” De vrouwen van Malu lijken mijn lieverds te bewonderen en te benijden: alle sex die ze willen, geen kinderen, niet alle werk waaraan jagende mannen niet toekomen. Wiesje al 43, met zó’n lijf? “43” was op zich al een prestatie. Zijzelf hadden nu de gedaantes van toen ze 14 waren, en zwanger van hun tweede kind. - Zwanger? Mijn lieverds haastten zich om elkaar in de gleuf te kijken. Dat was Malu teveel. Hij wierp zich zonder omhaal op zijn naaste vrouw. Ze had amper gelegenheid om hem naar binnen te leiden. Hij ragde haar af op een wijze die beslist de zwangerschap afbrak - voorzover ondoden leven kunnen baren.
Dat vroeg om een demonstratie van hoe het volgens òns moet. Elsje begon bij mij, Wiesje en Maaike dus bij elkaar. Oh, kon het zo ook?

Elsje had de feiten uit Malu’s verhaal gesprokkeld, en aangevuld met kennis waarover Malawi zich alweer zou moeten verbazen:
“Moet je je voorstellen. Een volk leeft in verspreide familiegroepjes. De vrouwen blijven bij elkaar: zwanger, zogend of zelf nog kind. De mannen zoeken voedsel, jagend of plukkend. Prooidieren geven zich niet over, roofdieren willen hèn hebben, en dan hebben we nog parasieten, drijfzand enzo. Als je je been breekt, ben je wellicht voorgoed uitgeschakeld. Als je door een parasiet blind wordt ook. Dus de jongens moeten zo vroeg mogelijk mee, het vak leren van anderen die het ook maar amper weten. De vrouwen moeten baren om de groep op peil te houden, dus ze moeten zo vroeg mogelijk aan de man. Niet hun broers of misschien neven, maar liefst minder verwant. Als de families elkaar treffen, dan worden de meisjes geruild. Niet de geslachtsrijpe vrouwen, want die zijn of worden al moeder, maar de jonge meisjes. En omdat je niet weet wanneer je een volgende groep tegenkomt, dan ook maar de peuters. Kom je toch spoedig een andere groep tegen, dan ruil je desnoods ook die krijgertjes weer door. Die meiden worden wel meteen gekoppeld aan een man of bijna-geslachtsrijpe jongen, en dan raken ze wel zwanger zonder dat ze ooit ongesteld geweest zijn. Maar of ze dan al een kind kunnen baren, en het bovendien genoeg melk kunnen bieden, dat is maar de vraag. Dus ook die vrouwen zijn piepjong, hebben weinig ervaring over te dragen, en branden op als baar-moeders.”

Maaike had iets anders beredeneerd: “Blijkbaar kun je je geliefden in de onderwereld terugvinden, en dan samenblijven. En meneer Han blijft blijkbaar op de hoogte van hoe zijn nazaten over hem denken. Is aanbidden een vorm van toespreken?”
Aphrodite kwam bij ons zitten: “Ja, zoiets. Je kunt wel horen, maar je kunt niet rechtstreeks terugpraten. Dan moet je iets anders verzinnen. Soms denk je eraan om tijdig een gedaante aan te nemen. Zo kwamen wij drieën destijds aan die vraag voor Paris. Soms lukt het niet, en krijg je verkrachtingen of zo. Wij (ik praat nu voor ons Olympiërs) zijn ook daarom zo blij met het Fort: we kunnen nu tenminste gewoon met sterfelijken praten.”

Binnen ons gezelschap vond iets schokkends plaats: Eros en Cupido ontdekten, dat ze zich lichamelijk tot elkaar aangetrokken voelden. (In hun gedaanten bij ons, dus dat kan elders best anders zijn. Ze kunnen elders ook best de eenheid zijn waarvoor ze ook bij ons eerst doorgingen.) Opschudding bij de jeugd! Die richtte zich dan maar weer op ons, stervelingen. Wel met een onderscheid: de drie VeMa richtten zich op Mart (klassiek en zelf ondood) en Diana, drie müsli (waaronder de muze van het toneelspel) op Aart en Yvonne, en de overige zes op ons, Malawiel. Dolblij met iedere liefkozing, en Wiesje heeft (al vóór deze Droom) de regels iets verruimd. Er kan vaker een hand over de tuinbonen, of een vinger naar binnen. Maar mijn kwakjes blijven gereserveerd voor Mawiel.

Tja, dezer dagen (maanden, jaren?) speelt (in Nederland, de Verenigde Staten, en vast wel elders) weer eens de vraag, wanneer kinderen sexuele voorlichting zouden moeten krijgen. Ouders stellen dan: als het kind eraan toe is. Ik zou zeggen: als het kind de sexuele belangstelling van anderen gaat opwekken: dan kan het kind een mogelijke dreiging (te beginnen met verleiding) herkennen. Misschien is de opstelling van die ouders een onbewust verzet tegen het geslachtsrijp en zelfstandig worden van hun kroost.
Hoe dan ook, de jeugd (van Fort Rimboe) is blij met de aandacht, en hoopt gauw bij de volwassenen te behoren.

Apollo verrichte een nieuw wonder, wellicht met hulp van Chronos: terwijl de jeugd zichtbaar aanwezig bleek, verschenen de negen muzen ook in hun voorgaande gedaanten: de Britse schoolmeisjes, de bejaarden, de “gekleurden”, en ook Erato en Terpsichore in hun gedaanten uit Tirol, de andere zeven dan maar in bij hen aansluitende verschijningen. Ze trokken meteen naar elkaar toe, zelfs naar hun evenbeelden, maar leken niet te beseffen, dat ze (in een oude vergelijking van mijzelf) verschillende zijden van dezelfde dobbelsteen waren. Op de laatste avond van dat schijnbare weekje Droom-eiland hebben we dat optreden uit Tirol [geloof, sex] min of meer nagedaan. Had je de centaurs moeten zien hossen!

We kwamen weer terug in het Fort alsof er geen tijd verstreken was. Met het gezelschap waarmee we vertrokken waren. Wij sterfelijken waren bek-af van de lol.

Droom-tram

Was het een droom? Van Elsje? Van mij? Was het een terugblik?

We waren terug in de tijd, wellicht in de jaren-1920. Oh ja,wel aangekleed, in sobere maar “knappe” kleding van tijd en plaats. Us Net was onmiskenbaar nog Julianaveen. Wat ik me nooit eerder voorgesteld had: de Digitale Zandweg was een spoorbaan, smalspoor (welhaast veldspoor) met een karrenspoor aan de westzijde ervan, in onze tijd deels onder de schelpjes. Wij (Malawiel en schoonouders) stonden op een perronnetje dat nu deels onder de heuvel zou liggen. Een armoedig houten keetje leek het stationsgebouw.

Er kwam net tram aan vanuit het dorp: een “Backertje” (zo’n stoomlocomotiefje dat paarden niet moet laten schrikken) als trekkracht, een lege goederenwagon met de schuifdeuren open, drie popperige rijtuigjes met open balkons, een stuk of vier lege open wagentjes. Nieuwsgierig stapten we in. De conducteur kwam naar ons toe: de enige reizigers. Hadden we eigenlijk geld op zak? Oh, ik wel, en aan de blik van de conducteur te zien ruim genoeg. Bestond er zoiets als een dagkaart? Het trammetje kwam met een schok in beweging.De conducteur liet zich op een houten bank vallen, en schreef met een vulpen een dagkaart voor acht personen uit.

De tram voerde ons gezapig en bonkend naar het stationnetje. De ons bekende parkeerplaats bleek nu een emplacementje, te klein voor onze tramtrein. Het locomotiefje kon nog op een omloopspoor op de spoorbaan omlopen, en drukte vervolgens eerst de open wagentjes en daarna de rest van de trein de kopspoortjes op. De conducteur wees ons erop, dat we ongeveer een uur te besteden hadden. We stapten uit.

De open goederenwagentjes stonden naast soortgenoten van de spoorweg. Met planken in deuropeningen werd een verbinding gemaakt tussen een grote en een kleine wagon, en vervolgens werden er eindeloos zakken steenkool of zo overgesjouwd. Ons locomotiefje werd trouwens gestookt met plaggen turf.

Er verschenen mensen op het enige perron langs de spoorlijn. Even later kwam van weerszijden een trein. (Wie westwaarts wilde reizen moest blijkbaar inklimmen in plaats van instappen.) Elk met een locomotief uit wellicht nog de jaren-1860 (overgang van breed- naar normaalspoor, oprichting van de SS), en dan een rijtje rijtuigjes met die open balkons. Één trein had een rijtuig met coupé’s (waaronder één voor dames). Maar druk werd het niet. Één man stapte een trein in, drie wachtenden begroetten een aangekomene.

Wij gingen nieuwsgierig het stationsgebouw binnen. Hmm, die wachtkamer hadden wij mooier gerestaureerd dan we die nu zagen. We hoorden de treinen vertrekken. We liepen het treinspoor over naar de speeltuin. Kijk, dat was nu een gewone boerderij, met meteen bij het toegangshek twee eettafels met banken (model: creatief met langsgezaagde boomstammen) en twee enkele schommels naast elkaar. Er zouden melk en pannenkoeken (met spek en stroop) te verkrijgen zijn, geen poffertjes. Maaike haalde opgelucht adem. We waren bang de tram terug te missen, en gingen er niet zitten. (We hebben nergens dienstregelingen gezien, en we leken al blij te mogen zijn met de ritten waarop wij meereden.)

In de tram terug waren wij opnieuw de enige reizigers. We reden het dorp binnen. Op het dorpsplein werden twee wagentjes steenkool afgerangeerd. Terwijl onze tram vertrok, werden die wagentjes met mankracht naar de loswal geduwd. Daar lagen een zeilscheepje en een motorbootje. Ook aan het zuidelijke einde van het dorp was zo’n houten keetje als abri. Hé, dat stond wel op de plek waar we met de boys en hun vrienden gevolleybald hadden.

Ongeveer waar we het begin van de Middenweg van de lage rimboe verwachtten, was een tramhalte bij een gebrekkig verharde zijweg. Tussen de bomen door leek het daar nog geen rimboe. Het viaduct bestond nog niet. Bij de zijweg iets daarvoorbij was een halte. Kijk, de plas tegenover de camping werd net gevormd door het wegbaggeren van veen. Ja hoor, dat baggermolentje heette “IJzeren Man”. De camping was een boerderij.

In Eikenrode boog de tram af naar het plein. Dat werd vooral in beslag genomen door een tramstation: er liep een tramlijn langs de provinciale weg, en ons lijntje takte daarop aan. Er liep ook een spoor naar de kanaaldijk, maar dat bleek desgevraagd geen vervolg van onze lijn, slechts een spoortje naar een overslaghaventje. We hadden alweer een uur door te brengen, dus we gingen winkeltjes kijken. Dus hier lag het begin van Tin Roof! De uitdragerij (waar nu restaurant Thuis zit) bestond al, zo te zien met minder verscheidenheid aan spullen. Kijk, het patronaat stond er al! We hebben nog even een glas karnemelk (gatsie!) gedronken bij de kroeg waar we nog met Teun geweest zijn. Tja, zo groot was de spijs- en drank-kaart niet, en mijn lieverds, Aart en Yvonne ontzegden mij bier. Ik had best eens een plaatselijk beiers bier (nu: pilsener) of stout geproefd!

Toen weer terug naar huis. Na het uitstappen stonden we opeens weer voor de poort van het Fort. Bloot. Ik had dus ook die dagkaart niet meer. Daarop had beslist een datum gestaan. Achteraf schat ik die trouwens in begin jaren ‘30: als de beurscrisis van 1929 doorgedrongen is tot het platteland van Nederland, maar enkele jaren vóór de geboorte van de ons bekende oude inwoners, want die hadden zelfs geen rails genoemd. Oh, we hadden in Julianaveen kunnen rondkijken naar waar wij later zouden komen te wonen, naar de kroeg van Bill en Mina, naar de winkel van Ab en Sophie. Helaas!

Nee, we hebben niet de indruk, dat Julianaveen een succes was.

 

Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).