Laatste wijziging: 2023-11-28 (technisch), 2010-05-19 (inhoudelijk).
Dit verhaal van Larie is een hoofdstuk uit Wiesjes verhaal Zeil 2 [geloof, sex]. Het is zelf vrij kort, dus laat ik het voorafgaan door twee oorspronkelijk losstaande beschouwinkjes die het wellicht invoelbaarder maken. (Wiesje heeft er óók een klaarliggen die nog een plaats moet krijgen.)
We zijn altijd samen. Altijd lief voor elkaar. Dan heb je eigenlijk maar één gelegenheid voor jezelf: tussen het zelf ontwaken en het aan de ander laten merken dat je wakker bent. Zolang je maar volhardt in de houding en ademhaling van je slaap, kun je dan even je eigen gedachten volgen. (Opmerkzame lezers halen nu Verrassing erbij.)
Het is een gek gevoel: je kunt nu zelfstandig denken of dagdromen, met de ander slechts lichamelijk aanwezig. Zodra je laat merken dat jij wakker bent, dan is de ander meteen ook geestelijk bij je, bezig om je naar de honderd procent geluk te brengen.
Het is dus een geschikte tijd om over nare of zorgwekkende dingen te denken: je hoeft slechts die zucht niet te onderdrukken, en je bent weer veilig in de roze wolk.
Uiteraard weten we dit van elkaar. Soms weten we, dat ook de ander zich slapend houdt. Dan laten we die tòch met rust.
Uiteraard is er ook een mogelijke spelbreker, meestal Wiesjes blaas. Maar Wiesje wil zich ook vaker dan ik de wakkere betonen, en ontwaakt dan uitdrukkelijk, met wellicht een volle blaas als voorwendsel. Ja, dan moet de ander (meestal dus ik) wel wakker geven. Die kan dan nog wel (ongezellig!) blijven liggen, maar verspeelt dan even het recht om zich zelf op een volle blaas (of andere aandrang) te beroepen.
Meestal beperkt het stiekem wakker ziijn zich tot pogingen om de draad van een droom te reconstrueren. Maar meestal kom je op een punt waarin je opeens van de ene lijn in de andere belandt, en dan denk je onwillekeurig maar merkbaar "Hè???" - en dan verraad je je. Dan zijn we weldra samen die droom belachelijk aan het maken, of aan het "vechten" om het mogen dromen van bijvoorbeeld dat ene zeiltje.
Ach wat, we hebben het gewoon reuze gezellig samen!
HM: honderd procent of meer. Dat gaat terug op Zalig niksen 3 [geloof, sex], maar wordt daar nog niet zo genoemd. Het is misschien niet eens de beste aanduiding voor wat ik wil zeggen.
Ik veronderstel ons sexleven bekend. (Hm... dat is geen gangbare uitdrukking.) Maar dit is een nieuwe ontwikkeling: het uitschakelen van Wiesje.
Het is een bepaalde wijze van vingeren. Eerst gewoon mijn hand over haar hele heuvel leggen, dan gewoon voorwaarts-achterwaarts-voorwaarts schuiven, met in die laatste beweging de middelvinger naar binnen laten glijden. Misschien lukt dat niet iedereen bij alle volwassen vrouwen, maar mij lukt het bij Wiesje.
Maar als ik dan op een bepaalde wijze haar knopje raak (dat nogal aan de oppervlakte ligt), dan kreunt ze zacht en stemloos, en ontspant helemaal. Als een katje dat in de nek gegrepen wordt. Maar vlakbij loert juist een gelukzalige kramp, een subtop, en anderzijds loert natuurlijk ook "slechts" het gewone genot. De echte top is, dat Wiesje op onovertreffelijke wijze klaarkomt, zo helemaal ontspannen. Zoals zij het kernachtig uitdrukt: "duizend op de schaal tot honderd".
Er is een nadeel: ook de sluitspieren ontspannen dan, dus het kan niet altijd en overal. Bovendien vereist het opperste concentratie van mij, dus zelfs getjilp buiten is fnuikend.
Er is nog een nadeel, als je het zo kunt noemen: Wiesje gaat aansluitend op zoek naar de gelijkmaker. Voorlopig is het een adembenemend staaltje vingeren van mijn eikel, eindigend in een trage vorm van klaarkomen. "Tweehonderd op de schaal van honderd", dus ik ben ontzagvol benieuwd naar die duizend.
Uiteraard past daarna slechts een dankbare knuffel. Ik bedoel: dan wil ik Wiesje weer bedanken voor háár prestatie, maar dan ben ik tezeer afgebeuld om méér te kunnen doen dan die knuffel.
Nu moet ik nog leren toegeven, dat "genoeg genoeg is". En dat gegeven vertedert háár dan weer. Dan prevelt ze "konijnenhok", opnieuw een verwijzing naar "Zalig niksen 3". Soms menen we dan een lachje te horen.
Wiesje en ik ontwaakten ("droomden" we) in elkaars armen op een venige bodem. Het voelde zoals bij de poel, maar anders. Het was warmer, heet zelfs. Niks time-out. We openden onze ogen, en stonden ongelovig op.
We bevonden ons op een eilandje van enkele tientallen vierkante meters. Één schaduwgevende boom erop, een beschuttende rietkraag eromheen. Wiesje kon nèt over het riet heen kijken. Om ons eilandje heen ontwaarden we talloze vergelijkbare. De zon stond hoog, de lucht was heet en bijna windstil. Was dit de delta van een rivier in de tropen? Een Nederlandse veenplas in een ontvolkte en opgewarmde toekomst?
Het was stil. Niet doodstil, meer alsof iedereen een middagslaapje hield. We zagen een enkele vogel, en er zou beslist leven in het water zijn. Maar we hadden vàst geen mensen in de buurt.
We waren bloot. Aan de voet van de boom stond een gazen kastje met een maaltje van ons soort eten: brood met rauwkostsalade, een appel en een sinaasappel. Voorts campingservies en -bestek. Naast het kastje stond een plastic jerrycan met water. Ach kijk: aan het uiteinde van het eilandje was een schijtkuil, compleet met pedaalemmerzak en rol toiletpapier. We zagen geen knijpfles, geen handdoek, geen kleren, geen electronica, zelfs geen uurwerk. Wiesje ontwaarde in het gazen kastje haar aangebroken strip anticonceptiepillen. Alles in orde!
We hadden dus een week vacantie hier. Voor een ander wellicht een straf, voor ons niet. We gingen maar weer liggen voor een ochtendritueel: we willen immers de ander gelukkig hebben, en wat valt dat toch mooi samen met de wensen voor jezelf. Mooie plek voor HM ook! Kortom, wij lagen weer lekker te vrijen onder die boom, voerden elkaar hapjes en slokjes, bedachten we maar vast gebaren voor dit eiland: de boom, de kuil, het water, en gingen weer door met vrijen.
Oh, misschien dreigt hier een misverstand. Alle afbeulen en himalaya's ten spijt zit er veel "stationair draaien" in dat vrijen: inniger strelen dan als Wiesje op schoot zit, meer langdurige tongzoenen. Maar de ander heeft ook plekjes die je zelf niet hebt, en waarvoor je wèl de zorg op je hebt genomen. Die moeten goed onderhouden worden - en gelukkig blijven ze hevig boeien.
We werden toch wat plakkerig van de hitte, en vonden een dunne plek in de rietkraag. Daar konden we langs een decimeters smal strandje het water in lopen.
Ook dat water was warm, behaaglijk warm. Ik ging kopje onder, zag dat het water vrij helder was (afgezien van het zand dat ik had opgeschud), en dat er geen vijanden te zien waren (zoals bloedzuigers of piranha's). Wiesje kwam dus achter me aan. We zwommen maar eens naar het naaste andere eilandje, en gingen daar aan land. Net zo, maar dan anders, en zonder voorzieningen. We namen de vormen van de bomen (die niet op elk eiland stonden) in ons op, en begonnen een verkenningsronde.
Weldra ontmoetten we een paartje dwergotters. Uiteraard herinnerde die ontmoeting ons aan Dat andere [geloof]. We maakten kennis met de dieren, en sloten meteen vriendschap met hen. We deden onbestemde wedstrijdjes, de otters tegen de mensen, de meisjes tegen de jongens. De lol spatte ervanaf. Maar je kreeg er wel honger (trek) van.
De otters gingen weer achter de vissen (of wat hier nog meer zat) aan, wij zwommen terug naar ons eilandje. En zowaar: er stonden een pannetje rijst en een pannetje prut (ratatouille) klaar! Amfoortje wijn ernaast, zo te ruiken retsina. En de jerrycan water was bijgevuld. We zetten een offertje aan de voet van de boom, en gingen na een korte knuffel eten. Na het eten wilden we elkaar toe, dus dat werd weer gezellig knuffelen, vrijen, slapen.
Toen we weer ontwaakten was het donker, laatste fase van de avondschemer. Geleidelijk zagen we ook hier lichtjes en zo verschijnen. De otters kwamen nog even buurten. Ze snuffelden aan de offergave, en namen elk een hapje rijst en een hapje prut. Waarom verbaasde ons dat niet... Daarna lagen we nog even gevieren te schemeren. Het voelde goed, heel goed.
Wiesje bespeurde bij mij een stijve, verontschuldigde zich bij de otters (die meteen afscheid namen en wegdoken), en begon aan het avondritueel. Bij de biecht waren we het roerend eens: dit konden wij best een weekje volhouden.
Zo geschiedde. We vonden dagelijks een brunch en een avondmaaltijd naar onze smaak, en sloten vriendschap met kraaien en aalscholvers en een vissende kat met jongen. Maar we genoten vooral van elkaar. Laat ik toch weer een poging wagen om het uit te leggen.
Het is een vicieuze cirkel: ik wil zorgen dat Wiesje gelukkig blijft, dus wil zij zorgen dat ik gelukkig blijf. Ik beken eerlijk, dat ik niet weet hoe het zou zijn als Wiesje misvormd of chronisch ziek zou zijn, of dom. Maar ze is begrijpend, gezond, en oogt, voelt en riekt nu eenmaal heel aantrekkelijk, dus blijf ik het liefst dicht tegen haar aan. De feromonen springen over, de hormonen brengen in voortdurende haast hun boodschap van opwinding over, en alle klieren doen flink hun best. Dan voel je je als man mannelijker, als vrouw vrouwelijker, en (omdat wij heterosexueel zijn) des te meer tot elkaar aangetrokken. En we hebben karakters die elkaar mooi aanvullen, dat moet er óók bij. Ik bedoel: stel, dat Wiesje slechts gelukkig zou zijn met steeds weer juwelen of dure kleren erbij. Dan zou ze in de andere opzichten nog zo aantrekkelijk kunnen zijn, maar we zouden niet samenleven.
Maar Wiesje vraagt nu eenmaal slechts van een man dat hij lief voor haar is en bij haar blijft, ik wil niets liever dan juist dàt, en ik krijg voortdurend de verzekering dat ik dat goed doe. Wel, dan zal ik mijn twijfels aan mezelf maar overboord gooien...
Bij het weer eens nalezen van dit verhaal (soms duurt het máánden van begin tot openbaarmaking!) mis ik de verhaaltjes die Wiesje en ik elkaar vertellen en de discussies die we voeren. Die verhaaltjes lopen uiteen van geile kolder tot nog net geen Marten Toonder. Soms proberen we een bepaalde richting in een verhaal waaraan Mart schrijft, of herkennen bestanddelen van eerder werk in zijn huidige. Soms improviseren we zacht een scat-duet.
Soms praten we over maatschappelijke dingen: euro, boerka. Maar dan beperkt Wiesjes rol zich meestal tot het stellen van kritische vragen. Praten we over kunstgeschiedenis, dan is zij de denker en ik de vrager. Maar blijkbaar overheerst bij mij de herinnering aan de gelijktijdige lichamelijkheden, en breng ik die halve waarheid op de lezer over. Vergeef me!
Wij snappen die mensen niet die na een tijdje op elkaar uitgekeken zijn. Probéren die wel om de ander gelukkig te maken en te houden? En die ander te geleiden in wat ze zelf graag ontvangen?
Als we aan deze droom-vacantie terugdenken, dan als een warm bad en een warm bed ineen: je kon heerlijk het water in en uit gaan zonder dóórkomen of afdrogen. Zelfs Wiesjes haardos was snel droog. Bovendien was dit water tot ongeveer twee meter diep, en dus een zwemwater dat we bij de poel niet hebben, hoogstens in het kanaal. Alleen een gewone toiletbril op de schijtkuil zou prettig geweest zijn, evenals iets tegen de (geringe) stank.
Al op de tweede dag gingen we het riet onderzoeken op muzikale mogelijkheden. Ik vond twee dode rietstengels die in elkaar pasten, en zocht naar een geschikte trillingsbron of een geschikt mondstuk voor een rieten trombone.
We probeerden ook de klassieke ontsnappingstruc: onderduiken en door een rietje ademen. Maar het ondergedompeld blijven was een hele opgave, temeer omdat het water brak was. Bovendien moet je wel een héél rustige ademhaling hebben om door één rietstengel te kunnen ademen.
Die brakheid bracht mij wel op iets anders: op je rug in het water drijven. Met holle rug kan dat al in zoet water, en ik heb zelf ervaring met het heel zoute water van het zwembadje op een tankertje op de evenaar. Een zwembad op een schip op zee is best een gewaarwording, want het peil verandert voortdurend. Eigenlijk was drijvend liggen zonnen het enige dat ik kon "doen". Ik mocht trouwens maar een kwartier per dag in die felle zon. Maar op ons vacantie-adres werd de straling van de zon blijkbaar getemperd: wel lekker warm, maar niet gevaarlijk.
Dat drijven en proberen op de bodem liggen waren best aardig, maar haalden het niet bij samen onder de boom liggen.
Er lag eigenlijk best veel dood riet om ons heen. Op de vierde dag probeerde Wiesje een peniskoker voor mij te vlechten. Het leek nergens op, maar zowel het maken als het gebruik (als aankleding van haar mooiste speelgoed) waren goed voor vele uren speelplezier.
Omgekeerd bekwaamde ik mij in het "schoorsteenvegen" met een rietpluim, en probeerde op het gevoel met een dunne halm (en één hand!) Wiesjes eileiders te vinden. Ringsteken voor gevorderden... Uiteraard ging meteen daarna de peniskoker af voor een herkansing op ware dikte.
En zo gleed de week voorbij. Tegen de avond van de zevende dag namen we afscheid van de dieren. Het voelde als een toneelstukje.
Op de ochtend van de achtste dag werden we thuis in ons bed wakker, duidelijk bruin afstekend tegen de witte lakens. We zetten dankbaar een vers offertje op de kast, en keerden terug naar Wiesjes verhaal Zeil 2 [geloof, sex].