Laatste wijziging: 2022-05-13 (technisch), 2020-07-16 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).
Dit verhaal springt wel héél erg van de hak op de tak, en de tijdlijn en de schijnbare tegenstellingen kunnen bovendien verwarren. Het voelt voor ons allen óók als een gezamenlijke puberteit of zo.
Onder ons - Blues - Boys - Vrij-dagavond - Terug-heen-terug
Iemand in het theezitje moet het bedacht hebben, en ze hebben het uitgevoerd. Mart en Diana, Aart en Yvonne, en dan ook hun gasten Bill en Mina, belegden een hei-weekend. Hoe beleggen bewoners van Fort Rimboe, een plek ontfutseld aan de hei, een hei-weekend? Ze trekken zich op de fiets terug op een andere plek, weg van de drukte (whoeha!!!) van de binnenplaats. Namelijk het natuurvriendenhuis, wegens corona gesloten. Ik zeg trouwens niet, dat het ook werkelijk iets met een zaterdag en een zondag was. Noch hoe lang het precies was.
Bill en Mina vroegen en kregen een kamer net buiten het privé-gedeelte van Ton en Saar, en trokken vooral met hèn op - een lang-gekoesterde wens. In twee daaraan grenzende kamers mijn beide stellen schoonouders. Die waren nu eens op elkaar aangewezen, zonder vluchten in kunst of slemperij.
Het was dus ook een herkansing van Elsje als vierde bij Malawi (dan dus Malawiel), met het in de vorige aflevering vermelde onderricht als groot verschil. Maaike legde Elsje nogmaals uit, dat we allemáál veel van elkaar houden en allemáál met elkaar willen slapen. Een etmaal heeft 24 uren, je wilt aan drie mensen evenveel aandacht geven, dus per persoon? 24/3 = 8 uur, waarvan in een nacht van 9 uur dus 3 uur. Slapen en knuffelen gaan niet lekker als er een klok loopt, dus je wordt niet per keer afgeklokt, maar Wiesje houdt het in haar hoofd goed bij. Elsje knikte begrijpend.
Maar goed. Elsje kwam ons ochtendritueel storen met de mededeling, dat “ze” weg gingen. Wij (Malawiel) naar boven, dagzeggen, uitzwaaien (over het binnenperk heen). Mja, tijd om op te staan. Maaike en Elsje renden omlaag: wie het eerst in het zwembad lag. In zo’n geval betoont Wiesje zich minzaam met mij de oudjes. Wij volgden langzaam en innig, keken eventjes het zwem-geweld aan, en namen het kleine zwembad. Na een dromerig kwartiertje of zo ploften de kleintjes erbij. Lief, gezellig. Nog even samen douchen. Tijd voor een brunch. Oh ja, Elsje drinkt veel melk. Even de koelkast van Mart en Diana doorzoeken. Ook eieren? Hoefde niet.
Na het eten (gewoon in de noordoost-toren) stapten we weer naar buiten. Het werd al heet op de binnenplaats! Bij de frituur hoorden we Njord de Olympiërs vertellen over een vaartocht waarbij ze (Vikingen) als drinkwater een ijsbergje op sleeptouw hadden, dat echter weldra gesmolten was in de lange pooldagen. Loki knikte, en vulde aan: “Toen hebben ze tot ons gebeden, en wij hebben Groenland voor ze verijsd. Was het wéér niet goed…” Hij zag ons (Malawiel), en vroeg: “Is dat Elsje, of inmiddels Katja?” Ik verwees dan maar naar zijn onsterfelijkheid: “Gezelligheid kent geen tijd…” Hij glimlachte goedig: hij kan een gevat antwoord waarderen. Elsje had goed opgelet: Katja??? Maaike legde het haar uit. Elsje proestte.
Binnen vroeg ik Apollo toch maar weer naar de ware achtergrond van Elsje. Hij wist zich te beheersen: “Heus, onze inbreng is beperkt gebleven tot het helpen van een bepaalde zaadcel om de eicel te bevruchten. De ziel die deze gedaante vervolgens aangetrokken heeft, is inderdaad een bijzondere, een bijzonder goed passende bovendien. Ja, Elsje ontwikkelt zich snel, geestelijk en lichamelijk. Wees blij, want zo kun jij nog van haar genieten. - Nou ja, je kunt inderdaad ondood terugkeren.”
Elsje lijkt zich inderdaad razendsnel te ontwikkelen. Net of ze met de dag groter wordt - en vrouwelijker. Zou ze overeenkomstig mijn visioen al op haar achtste…? Vreemde familie: Diana jeugdig totdat ze op hoge leeftijd Elsje baarde, Wiesje nog steeds achttien, en nu zou Elsje zich juist bovenmatig snel ontwikkelen? Apollo zou gelijk hebben met dat “nog van haar kunnen genieten”. Elsje hoort inderdaad bij Wiesje, Maaike en mij, en ik heb dat als laatste door. Elsje ervaart ook zelf die snelheid. Ze geniet van haar geestelijke ontwikkeling, vooral taalkundig, maar ze lijkt haar lichamelijke ontwikkeling te overschatten. Volgens mij heeft ze nog geen borstjes maar babyspek, en zal ze in een groeistuip eerst spichtig worden. Dat denken de katjes ook, en ze berust. Haar einddoel blijft: een lichaam te hebben zoals Wiesje, want dat is blijkbaar waarvan ik zo geniet, en hoe ze toch al wordt. Dat “genieten” is dan het opgewonden raken, het himalaya’s geven, en mijn klaarkomen. Intussen vindt Elsje reuze boeiend, te zien en te ruiken wat volwassen vrouwen blijkbaar zoal aan vocht afscheiden. (Wanneer somde Wiesje dat ook weer op aan de boys?) Ze is al alert op de aanwezigheid van handdoeken (vierdubbel te vouwen) om op te zitten, en ze wil er zelf ook alvast een. Maaikes commentaar: “Zó lang blijven we hier niet zitten.” Maaike had haar ook voorgehouden, dat “er nog twee zaterdagen vrij waren”. Elsje was al aan het afwegen, welke zaterdag zij zou willen, maar Maaike was nuchter: “Jij krijgt eerst een spiraaltje, en uiteindelijk zien we wel, welke zaterdag beter bij jou aansluit.” Ja, dat was dan óók wel weer zo.
Nog over dat ruiken: ze (Mawiel, raad es) vinden, dat ik (in slechts hùn gezelschap) mijn voorhuid teruggetrokken moet dragen, want dan ben ik beter te ruiken. En het oog wil óók wat, zie verderop. Maar bij een slappe rolt die voorhuid vanzelf weer terug tot een sushi. Nou, dan hèlpen ze me toch!
Plots baarde Elsjes snelheid van ontwikkelen mij zorgen. Als ze geestelijk zo doorgaat, dan zou ze op bijvoorbeeld haar zesde al naar de middelbare school kunnen. Lichamelijk kan ik minder beoordelen, maar hoe zou ze haar identiteit kunnen aantonen? Dan komt ze op een voorlichtings- en inschrijvingsdag van bijvoorbeeld Maaikes oude school, en valt niet op - totdat men haar geboortejaar verneemt. Hoe gaat zoiets: wangslijm afnemen voor DNA, foto’s, getuigenbewijs? De dames zagen het mogelijke probleem. Ik stelde voor, om Nellekes hulp in te roepen. Leve e-mail en thuiswerken! Nelleke dacht zogauw aan authentieke foto’s: foto’s met datum en handtekening van haarzelf als notaris. Ze zou die in rekening moeten brengen, maar daarin zat wel wat beleidsvrijheid. Nou ja, voorlopig een zaak voor Diana (en Mart).
Als Malawiel zijn we wisselende tweetallen. Laat ik ze beschrijven vanuit mezelf.
- Larie en Wiesje (“de oudjes”): het bekende zandbanken.
Dan is het andere stel dus: Maaike en Elsje: in alles schuilt een spel, liefst met veel beweging.
- Larie en Maaike: hevige sur places, tussendoor soms huilbuien van Maaike (zo als ik vroeger bij Wiesje had).
Dan is het andere stel dus: Wiesje en Elsje. Elsje kan dus niet wachten om net zo’n lijf te hebben als Wiesje, en onderzoekt aan Wiesje alvast hoe ze bevreeën wil worden. Wiesje en Elsje hebben inmiddels een gezamenlijke aanduiding: “de sjes”. Dat is een afkorting (door Maaike natuurlijk) van de verklein-achtervoegsels, en rijmt op (toonloos) “dus”.
- Larie en Elsje: Elsje kan dus niet wachten tot ze een grote meid is, ik evenmin.
Dan is het andere stel dus: Wiesje en Maaike (de katjes, voluit: klodderkatjes). Ze doen beurtelings na wat ik met hen pleeg te doen, voorzover mogelijk. Daarnaast hebben ze veel lol.
We gebruiken ons grote bed (twee rijen van twee tweepersoonsmatrassen) dan in twee rijen, met onze hoofden bijeen rond het middelpunt, maar draaien of schuiven voor beffen. Omdat Maaike en Elsje overdag veel samen spelen, is de nacht dan meer voor de andere tweetallen. Ik ben ontzettend opgelucht door wat ik de schaakklok noem: hoe Wiesje in gedachten alle onderlinge sex (en aandacht in het algemeen) bijhoudt, althans naar wie nu aan de beurt zou zijn, vooral voor mijn kwakkie. Maaike en ik verlaten ons erop. Elsje heeft nog geen officiële status. Anderzijds zijn de katjes blij met mijn inzet om beiden gelukkig te houden. Voorts wordt de “schaakklok-balans” tijdens de biecht (niet elke) opgemaakt, waarbij aanspraken grootmoedig opgegeven worden. Oh ja. Niet verwarren: de kracht van de verhoudingen in onze driehoek en die tijd. De verhoudingen zijn echt zo goed als gelijk, maar de schaakklok gaat over de verdeling van mijn aandacht. Tijd die ik alleen ben is mijnentwille. En wanneer denk je, dat ik deze verhalen schrijf… Met Elsje erbij vervalt alle “tijd alleen”, maar haar behoefte aan slaap is groter dan de onze.
Een voorbeeld van de lol van de katjes. Kort vóór dit logeren had ik ‘s avonds Maaike een sur place gegeven. Daarna had Wiesje mijn kwakkie gezocht. Maaike had gepruild, dat zij nu moest slapen op een lege baarmoeder. In een vlaag van genade (niks inspiratie door Erato) was Wiesje een “Empty womb blues” gaan zingen, in de ijselijkste stijl van Janis Joplin, of wellicht toch Bessie Smith of zo. In slaap te moeten vallen zonder een kwakkie, als beeld van uiterste eenzaamheid. Maar Maaike, met eigenlijk verrassend weinig muzikale bagage (verrassend, gezien Aarts rol in Steel Strings en Rokkenrol), had er een couplet aan toegevoegd over de man die geen sur place meer kon geven. In ons geval een dagelijks verschijnsel: ik word immers liefdevol afgebeuld. Maar ze inspireerde daarmee Wiesje tot twee coupletten die neerkwamen op dat Ierse lied “Maids, when you’re young, never wed an old man”. Ja, dat kon ik dan weer niet over mijn kant laten gaan, en ook weer in een vlaag van genade bracht ik dan maar twee coupletten over vrouwen die alles van je afnemen, zelfs je laatste kwakkie, zodat je niet eens met opgeheven pik over straat kunt. Nou ja, wanneer hèb ik nou nog een stijve - maar niemand ervaart dat als gebrek aan mannelijkheid mijnerzijds. Na zoiets past slechts een driehoeksknuffel, en we zijn bek-af van het lachen in die knuffel in slaap gevallen. Sindsdien (hooguit een week) hoeft maar één van ons die eerste vier tonen van die blues te neuriën, en we liggen weer in een deuk.
We wachten nu op een geschikte gelegenheid om de “Empty womb blues” voor de girls (immers lesbisch) en de boys (immers gay) te vertolken. Ja, en ook voor de schoonouders (Aart, Yvonne, Mart en Diana - de oostvleugel, dus). Elsje moest onze lol bij dat geneurie weldra uitgelegd krijgen. Mèt de vermaning om niet letterlijk iets naar binnen te proppen. Daar kwam Wiesje geniepig met Maaikes speelgoedpanda en het blikje hulpstukken aanzetten. Sinds de verhuizing van Aart en Yvonne heeft die panda onderdak bij ons. Inmiddels draagt hij de naam die ik hem gegeven heb: “Handy Panda” (kortweg ‘Andy), een volstrekt onterechte verwijzing naar tekenfilm-figuur Andy Panda, overvleugeld door Woody Woodpecker.
Ja, eigenlijk konden we deze eerste dag “onder ons” de boys wel eens opzoeken. Wiesje belde Herman toch maar even: of het schikte? Jazeker, en vooral als we wat wijn zouden willen meebrengen. Inderdaad, de boys zijn eerder wijn- dan bierdrinkers - en nu hadden ze gisteren de girls op bezoek gehad, dus… Dionysos hoorde (minstens) Wiesjes kant van het gesprek, begreep het, en moest lachen. Hij haalde van “ergens” een opvouwbare plastic tank, zo’n ding van tien liter als ik ooit met vrienden van een wijngoed op Corsica meegenomen had (één per persoon voor thuis, één voor ons drieën voor onderweg; maar het was heet…), en vulde die uit ons Griekse spul. Juist, ja: tien kilo een kilometer versjouwen, gelukkig grotendeels (dus helaas niet helemaal) over plaveisel. Zou Elsje die afstand kunnen belopen? We liepen even naar de oostvleugel. Maaike zocht en vond die buikdrager. Wat was dat kleintje inmiddels gegroeid! Ik zocht en vond iets anders: een steekwagentje. Maaike zag dat, en wist in de zuidoost-toren wat spanbanden te liggen. Ze legde me haar inval uit: desnoods konden we met de spanbanden het steekwagentje geschikt maken om Elsje mee te rijden. Ik zag Wiesje overwegen om zich door mij te laten rijden (denk aan hoe ze zich op dat Heidefeest liet dragen), maar ze zag, dat ze niet zou passen.
Iedereen aangekleed (topje en rokje, ik T-shirt en de roze hot pants), iets van schoeisel aan, wijn op het steekwagentje vastgesjord, chocola en pleisters in de kleine rugzak, en daar gingen we. Raad eens, wie het wagentje moest trekken (omdat het naar verhouding bij diens lichaamsgewicht het lichtst was) en ook de rugzak moest dragen (omdat de riemen en vrouwenborsten niet samengaan, weet je nog)... Gelukkig mocht die rugzak ook op het steekwagentje. Oh ja: stilletjes langs de buufs en overbuufs, zéker met die wijn bij ons. Elsje begreep het. Op de Bittenbrug stopten we even: een plek met leuk uitzicht in vier richtingen. Wiesje vermaande Elsje: dat de boys heel lief zijn, maar nu eenmaal van mannen houden - zoals de girls nu eenmaal van vrouwen houden. - Oké! - Maaike had een andere inval: waar was Mo? Van hèm krijgen wij de kriebels. Gelukkig was Mo in de lockdown Mila gezelschap gaan en blijven houden.
Ik moet weer eens uitweiden. Ik zou in de loop der jaren twee modellen topjes op één hoop gegooid kunnen hebben. Enerzijds model beha (van onderen nauwsluitend), anderzijds model hemd (hoe kort wellicht ook, loshangend). Maaike droeg naar school model beha als beha onder andere kleren (maar niet altijd), Wiesje verkiest dat loshangende model, neerreikend tot de onderkant van haar stevige borstjes, en met een hals die minstens de scheiding der borsten toont. Maaike draagt nu ook dat model. Voorts is er een liefkozing die melken zou kunnen gaan heten, voortkomend uit Wiesjes aanhoudende geboeidheid door de gedachte aan melk geven. Het zou overeen kunnen komen met het eerste contact met de uier van een te melken koe: het strelende zoeken naar de spenen. Dat dan weer liefst uitgevoerd met twee handen van achter Wiesjes rug, desnoods met één hand (de verre) van opzij. Ook Maaike ondergaat graag dat melken. Sinds Tirol is ze heel gevoelig op haar borsten. Uiteraard doe ik het gráág. Elsje, dol op melk en een Wiesje in wording, geeft het gebaar graag, en kan niet wachten om het te kunnen ondergaan. Haar kinder-uitgave van Wiesjes “kan ik melk geven?” is “groeien ze al?”.
De voetreis verliep dus door mij sloffend met het steekwagentje, en dan overwegend omarmd met Wiesje. Maaike en Elsje hadden namelijk weer eens een spel, een “jij komt er niet dóór - ècht wel!”. Elsjes peuter-hobbeltje is verdwenen: ze loopt en rent nu als een pre-puber. Ze heeft nog steeds dat “g-hi g-hi” geluid bij het lachen, maar het klinkt peuter-achtig noch astmatisch, bijna als luidkeels spinnen. Af en toe kwam Maaike een liefkozing halen, bijvoorbeeld dat melken, en dan wilde Elsje het óók. Kortom, de bezorgdheid om Elsjes vermogen om een kilometer te lopen werd gelogenstraft door haar rennen van een veelvoud daarvan.
De boys. Eindelijk weer eens een begroeting met knuffels (buiten Fort Rimboe). Iedereen bloot, wij op de driezitsbank, ik met Elsje op schoot. De katjes op vierdubbele handdoeken. Ja, we lustten wel iets te drinken, en we vonden elkaar op gemberthee. Helaas geen melk voor Elsje, maar gemberthee met honing bleek ook in de smaak te vallen. Oh ja, en Geert zou tankje en steekwagentje spoedig bij een tegenbezoek terugbrengen. Anders was hij nu een tijd aan het bottelen.
Nieuw avontuur: Elsje moest eerst plassen. Ze snapte de route-aanwijzingen (nou ja, welke deur op de gang ze moest hebben), maar kwam terug: grote-mensen WC zonder plasplank, en de fles vergeten. Die fles zat in de rugzak, en die stond ook in de gang. Ik liep wel mee. Ja, voor iemand van haar postuur is een gewone toiletpot (een diepspoeler) een beetje hoog en gapend. Zij (“jonge gibbon”) zou die heus wel kunnen bedwingen, maar met hulp speelde ze op zéker, en bovendien wilde ze mij als toeschouwer. Ik tilde haar op de bril, zij spreidde haar voetjes en zette zich schrap tegen de opstaande bril. Niet de ideale houding voor mikken, wel voor de aanblik. Ze deed het voorbeeldig. Ik moest haar met de fles afspoelen (“de fles geven” noemen Wiesje en ik dat al jaren).
Een Wiesje-in-wording in deze houding, en dan ook nog afspoelen, dat gaf mij uiteraard een stijve. (Die heb ik zelden: ik word immers afgebeuld.) Elsje zag hem groter worden. Ze keek me aan met zo’n glans die ik alleen van Wiesje kende, en vroeg zacht: “Komt dat door mij?” Ja, dus. Ik moest een stapje dichterbij komen (voeten te weerszijden van de pot). Ze duwde de voorhuid naar achteren, gaf zo’n kattenlikje over mijn eikel als ik van Wiesje wel eens over mijn neuspunt krijg, en zei: “Hou ’m nou zó.” Ik zei, dat ik ‘m liever opgeborgen en schoon houd, maar zij zei (als ze de uitdrukking gekend zou hebben): “Het oog wil óók wat!” Drie-en-een-half… Ik hielp haar weer van de toiletpot af, en drukte op de spoelknop. Oh, die was ook te zwaar voor Elsje. Fles terug in de rugzak, wij terug naar het gezelschap. Elsje monsterde de boys, liep op hen af, en trok bij beiden de voorheid terug. Ze herhaalde het geleerde: “Het oog wil óók wat!” (De uitdrukking zwijgt over de neus.) Wiesje en Maaike proestten. Herman keek Wiesje aan, en vroeg droogjes: “Familie van je?”
Volgend avontuur: de zetelverdeling. Klein beetje politiek: de drie grote partijen Malawi elk een zetel op de driezits, maar geen restzetel voor de kleine partij Elsje. (Ja, de fauteuil was vrij. Op zich best iets voor Elsje om een grote-mensenstoel in bezit te nemen, maar aansluiting bij de grote-mensen weegt zwaarder.) Elsje ging dus in de oppositie. Ze klom bij mij op schoot. Geert scoorde met het tikje: “Het oog wil óók wat!” Elsje werd knalrood, en verkaste naar Maaike. Goed opgelost, máár… in Wiesjes denkbeeldige schaakklok was dit zodoende háár tijd met mij, en dan moest die benut worden. Ah, ze vond een halfstijve tussen mijn benen, gleed van de bank, en ging me pijpen. Goed opgelost, maar nu echoode Maaike: “Het oog wil óók wat!” Weldra had Wiesje mijn kwakkie in haar mond. Ze likte demonstratief haar lippen af (Neehee!!!), en nu vond ik het mijn beurt: “Het oog wil óók wat!” Elsje had het gebeurde gemist, en deed het aloude succesnummer: “Wat doen jullie?” Maaike voelde zich geroepen als lerares: “Weet je het nog? - Nou, Wi heeft net gedaan alsof haar mond haar baarmoeder was, en zo heeft ze een kwakkie van La binnengekregen.” Dat was Elsje weer ontschoten, waarschijnlijk omdat zij nog te klein (en volgens ieder ander te jong) is. Ze betoonde zich wel weer praktisch: “Is dat lekker?” Wiesje keek haar verlekkerd aan, een draad eiwit tussen haar tanden (of die lippen). Elsje besloot: “Wil ik ook!” De vijf volwassenen keken hun kring rond. Mij leek “drie-en-een-half” nu wel uitgekauwd, dus ik zei toonloos tegen het midden van de tweezits bank: “Tja… de puberteit, hè…” Herman verkrachtte Shakespeare: “Puberty, thy name is woman.” We moesten allen bekomen met inmiddels lauwe gemberthee. Geert zette achtergrondmuziek op: de Hijbezems, bij dat Heidefeest met een muziektent op de hei, waarbij we afgeleid werden doordat in de verte de Trojaanse hengst op een landmijn trapte. Elsje zat te swingen op Maaikes schoot.
Geert bleek helemáál nostalgisch: “Hebben jullie zin in pannenkoeken?” Onze reacties liepen uiteen van Elsjes “Jaaaa!!!” tot Maaikes “Ik moet nú al niezen”. Dat niezen uiteraard bij de gedachte aan poedersuiker. Zelf had ik best zin in herhaling van de lol in de keuken, maar ik herinnerde me ook, dat het met vier personen al krap was. En nu ook nog corona… Geert opperde, dat we het bakken in de huiskamer zouden kunnen doen, met dan wel minder lijfelijke lol, als wij een verplaatsbare warmtebron hadden. Wel, wij hebben zelfs een electrische bakplaat voor pannenkoeken… Nou, dan moest die hierheen. Maaike zou mij naar Fort Rimboe vergezellen, Wiesje en Elsje zouden alvast helpen bij het bereiden van het beslag.
Maaike en ik hielpen elkaar dan maar bij het aankleden. Nou, dat werd bijvoorbaat vertraagde terugkeer… Uiteraard doorzag Wiesje dat met een enkele blik. De bakplaat stond gebruiksklaar in de noordoost-toren, maar wij gingen eerst door naar de slaapkamer. Maaike een himalaya bezorgen is tegenwoordig even gemakkelijk als Wiesje, en sur place is nu eenmaal ook háár voorkeur. Even naknuffelen, teruglekkend kwakkie dan maar als ongewenste afscheiding weggewerkt, weer samen aankleden, de bakplaat in een draagtas stoppen, en daar gingen we weer. Ja, natuurlijk moest ik die tas dragen (vandaar “draagtas”), maar omarmd lopen gaat moeizaam met een tas tussen je in.
Bij de boys (volgens Maaike “de hanenren”) was inmiddels het beslag gemaakt. De aandacht ging nu naar het beleg. De girls hadden weliswaar de wijn opgedronken, maar hadden anderzijds geweckte vruchten van huis (volgens Maaike “de hennenrennen”, in enkelvoud slechts de woning van de buufs, want de overbuufs wonen immers in de konijnenflat) meegebracht. Hoera, varianten met groente of kaas waren ook mogelijk. Wat drinken we bij het eten? Ah, er was nog wèl bier, een (aangebroken) vaatje eel van Kees. De boys gingen dankbaar aan de wijn, de vrouwen hielden het op die gemberthee. De dunne pannenkoeken op de heet-blijvende plaat namen we dan maar per persoon, ook gemakkelijk voor dat beleggen. Maaike en Wiesje ontfermden zich over wat Elsje niet snel genoeg opkon - maar dat kleintje was een onvermoed gretig pannenkoekenmonster. IJs toe? Dat had pannenkoekenmonster eerder willen weten! Evengoed ging er een zodanige lading roomijs met slagroom naar binnen, dat de anderen zich afvroegen, waar ze alles liet. Ik opperde, dat de moleculen van sommige eet- en drinkwaren elkaars tussenruimtes opvullen, zoals alcohol en water. Dat bracht me een knuffel van verdienste van Maaike (onze wetenschapper).
Na het afruimen de nazit, het avondprogramma. Maaike en Wiesje zongen de empty womb blues. Herman pinkte theatraal een traantje weg. Geert meende luchtigjes, dat stoppen met de pil de klacht negen maanden zou uitstellen. Ik wierp tegen, dat postnatale depressie de klachten daarna zou kunnen verergeren. Maaike wees Wiesje erop, dat ze postnataal eindelijk melk zou geven. Wiesje lichtte gedurende vijf frames op, maar vreesde hangtieten en verminderde aantrekkingskracht. Uiteraard moest ik haar in deze half-ernst troosten, en wijzen op de mooie borsten van Diana tot Elsjes geboorte. Elsje kon het geheel nog niet goed volgen, en kreeg de indruk dat haar iets te verwijten viel. Heel Malawi moest haar laten voelen, dat die indruk niet klopte.
Dat mooie schaakspel stond nog steeds op de salontafel (afgezien van plaatsmaken voor onze maaltijd). Elsje was erdoor gegrepen, moest het uitgelegd krijgen (wat er op tafel stond, dat de stukken ondermeer de boys zelf voorstelden, wat het doel van het spel is, hoe je het speelt, en als toegift het verhaal van de beloning die de bedenker van het spel van zijn koning gevraagd zou hebben), en wilde spelen. Herman bood zich aan (met zwart, uiteraard). Verrassing: dat kleintje had het goed begrepen, en had hem in een zet of twintig schaakmat. Ze wilde een beloning: alweer een grote portie roomijs met slagroom en bramen.
Dat bracht mij een déjà vu uit mijn vaartijd. Zeker bemanningslid vond de traditionele zondagse portie ijs (na de even traditionele “blauwe hap”) altijd zo klein. Hij kreeg dus eens voor zichzelf een literpak roomijs met een heel blik perziken en slagroom (en de zondag ervoor of erna een waterijsje ter grootte van een emmer, met twee spatels uit de medicijnkast als stokjes). Hij kon er niet echt om lachen. Elsje daarentegen lepelde wat ze kon. Ze kwam een heel eind (in minder dan literpak en blik), maar toen protesteerde haar stofwisseling. Ze stormde naar het toilet, riep mij nog onderweg te hulp, en samen ontdekten we dan hoe een kind kan balanceren op de voorrand van een volwassen toiletbril. Intussen liep ze knetterend leeg, en de bijbehorende gassen verspreidden zich door de nog open WC-deur door het huis. Ze ontdekte, dat ze zichzelf kon schoonvegen, mits ik haar overeind hield en met de andere hand het uiteinde van de rol papier binnen haar bereik bracht. Triomfantelijk spoelden we door, al moest ik aanpoten om tijdig met de borstel alle sporen (knalsporen, geen remsporen) te wissen. Voor handenwassen moest ik haar weer optillen. Voor de zekerheid (van het bloot op schoot of bank zitten) ging ze aansluitend boven onder de douche. Jawel, Nebula en Stella werden wel heel concreet. (Ik bedoel, dat ik op mijn oude dag nog 'n klein kind moest verzorgen.) Maar het was heel gezellig. Na nog een tijdje babbelen in de huiskamer gingen we huiswaarts. Elsje zat slaperig op de lege (inmiddels toch maar overgevulde) tank en rugzak op de steekwagen.
Die avond legde Maaike het nogmaals aan Elsje uit: “Voor mannen telt dit ene. Ze willen het genot van het klaarkomen, en dat krijgen ze alleen door het lozen van een kwakkie. Die lozing komt, als hun snikkel (of eikel) maar voldoende geprikkeld is. Normaal gaat dat doordat ze hun pik in ons stoten, en IN en uit… en IN en uit… door onze baarmoederhals. Maar die kan nagebootst worden met je lippen (dat heet “pijpen”), of zelfs met je vingers (dat heet “aftrekken”). Dus in plaats van dat hij op jou ligt en stoot, ligt of zit hij, en beweeg jij je hoofd. Als je het goed doet, dan hoor je hèm opgewonden raken, en je voelt hem meer gespannen raken. En dan opeens geeft hij toch zelf iets van drie stoten, en dan krijg jij dat kwakkie (die zaadcellen, weet je wel) in je mond. Of in je gezicht, als je hem aftrok en niet in de gaten had, dat hij al kwam. Zodra hij stoot, moet jij de kracht uit je bewegingen halen, anders wordt hij óverprikkeld, en dat vindt hij niet leuk.
Wi en ik hebben verschillende voorkeuren, en jij moet later de jouwe maar ontdekken. Ik vind “recht-op-en-neer” het lekkerste, en ik kan hem ook opgooien. Wi vindt pijpen het lekkerste. La wil vooral òns laten genieten, maar hij wil bij elk van ons minstens één keer per dag naar binnen (“recht-op-en-neer”, of, zoals wij zeggen: “sur place”). Nou, en dat genot van dat klaarkomen wil La ook òns geven. Wij vrouwen hebben liefst drie plekjes om genot te voelen, nog afgezien van onze borsten: dat knopje vooraan, die baarmoederhals naar achteren, en die ribbeltjes in de baarmoeder. La is bang, dat wij niet klaar zullen komen als hij bezig is. Daarom laat hij ons eerst zo vaak klaarkomen als wij willen. Dat noemen wij een “himalaya”, een reeks hoogtepunten, genoemd naar die bergketen.”
Wiesje vulde aan: “Hij verlangt natuurlijk naar zijn eigen genot, dus hij kàn wat gehaast zijn tijdens die himalaya. Daarom hadden wij, toen we met z’n tweetjes waren, soms ook nog, dat ik hem eerst pijpte. Dan deed hij rustiger zijn best met die himalaya, en als dat héél rustig en lekker gebeurd was, dan kon hij wel weer een sur place. “Aanbetaling” noemden we dat pijpen. Maar met z’n drieën, en met ook jou erbij, mogen we al blij zijn, als hij hem überhaupt overeind kan krijgen. Daarom verdelen we het ook zó, dat hij in de eerste plaats Ma haar sur place kan geven, want dat willen ze allebei. Dan, dat hij mij een sur place kan geven, want dat wil hij (ja, ik ook wel, hoor!), en dan komt ander pijpen of aftrekken wel tussendoor. Zoals vanmiddag, dus.”
Elsje was benieuwd: “Waar smaakt het naar?” Wiesje vond: “Ach, naar rauw ei. Het is vooral de kick, dat jij dit uit hem gekregen hebt, vooral als hij toch al afgebeuld was. - En Ma en ik vinden het leuk om bij elkaar La’s kwakkie te zoeken. Op die manier kunnen we elkaar genot geven, terwijl we eigenlijk allebei die pik willen.” Ze kreeg een inval, deed mij op mijn buik spuiten (paar drupjes, meer lekken dan spuiten), en wees Elsje: “Proef maar…” Elsje proefde, en zei met voorbeeldige tact: “Mja… vooral die kick, dus.” Het herinnerde ons (Malawi) aan Maaikes “Over één of twee jaar dus…” van ongeveer tien jaar geleden. Elsje kon ons gniffelen wel hebben, en zei na de verklaring daarvan: “We zullen zien…”
Na de biecht wilde Wiesje mij voor zandbanken. Als zij dat vraagt, dan wil ze echt úren. Dat gaat héél langzaam over van in een knuffel liggen tot liefkozen, van liefkozen tot vrijen, himalaya, uiteindelijk een sur place (omdat ik dat zo graag wil) en een kort na-spel. Dat liefkozen omvat het “met de stoptrein omlaag gaan”. Dat heeft inmiddels een nieuw bestanddeel: ik doe niet slechts mijn best om (in dit geval) Wiesje te gerieven, ik laat ook merken, dat ikzelf ervan geniet. Meestal is zoiets als “kopjes geven” aan bijvoorbeeld tepels de vorm. Het gebaar wordt hogelijk gewaardeerd. De katjes geven nu ook zelf kopjes. Elsje vindt het ook prachtig.
Ik ben wekenlang niet aan schrijven toe gekomen. Gelukkig is dit geen dagboek.
Na enkele dagen zijn ze van het natuurvriendenhuis teruggekomen, bedrukt. Mart heeft een tijdje in de westvleugel aan de stamtafel gezeten, alléén, achter een glas lauwe nane als iemand hem ingeschonken had, helemaal van de wereld. In overleg heeft Apollo hem dan echt aan Hades overgedragen. We hebben hem op een stuk hout naar de poort gedragen. Daar heeft een arts zijn overlijden vastgesteld. Hij is in een lijkwagen afgevoerd. Hij is in de stad gecremeerd. Zijn uitgever heeft hem in een lijkrede mooi opgehemeld. Apollo heeft als “Ab van de Pol” zijn verdiensten voor de Klassieke Mythologie geroemd. Nu rust zijn as in een urn die Diana gemaakt heeft. Die urn staat begraven onder een struik op het binnenperk. Dat stuk hout was trouwens een deur, volgens Wiesje en mij de deur die we opeens gevonden hadden toen we een Trojaans paard uit de blubber redden [geloof, sex].
Mart zou als ondode kunnen terugkeren, maar nog niemand heeft daaraan behoefte gehad. Een teneerslaand einde van een begaafd en veelzijdig schrijver, en van een zeer goede vriend van me gedurende een halve eeuw. Maar hij is wel veranderd van die zeer goede vriend in de vader van Wiesje, en tenslotte in een bezopen dwaas.
Diana leeft sinds die terugkeer helemaal voor de kunst. Nu in een andere richting. Ze maakt vormen van klei, beschildert ze, en glazuurt ze in een pottenbakkersoven. Dat geheel doet ze in haar eigen vertrekken, waar ze domweg alle spullen heeft neergezet. Die vormen lijken alle uit te gaan van twee kilo klei. Het zijn abstracte of minimalistische tastvormen, prachtige lijnen, met dan opeens enkele vrij scherpe rechte randen. Veel werken hebben de diepe kleuren zwart, rood en geel, en zodoende lijkt het bij haar nu een Duitse of Belgische bedoening. Een minderheid heeft de fletse kleuren roomwit, turkoois en rood, tezamen de kleuren van een Nederlandse, Luxemburgse of Franse vlag die te vaak en te heet gewassen is. Met Diana kun je nog communiceren, maar ze heeft zich volledig teruggetrokken in haar werk. Alsof ze een te grote opdracht aangenomen heeft. Inmiddels heeft Wiesje de voogdij over Elsje gekregen, en is Diana nog slechts toeziend voogd.
Aart en Yvonne hebben hun leven voortgezet, maar ze zijn zwaar aangeslagen door de ondergang van Mart en de eh… vereenzelviging van Diana. Bill en Mina hadden op zich leuke dagen met Ton en Saar, maar zijn ook aangedaan.
Elsje is nu een bewoner van de noordvleugel, volstrekt verwaarloosd door Diana, maar steeds hechter lid van Malawiel. Ze ontwikkelt zich onstuimig, geestelijk en lichamelijk. Ze oogt nu (“aan de andere kant van drie-en-een-half”) als een kittig meisje van zes of zeven, en we (vooral Maaike en Mina) brainstormen over mogelijkheden om Elsje op afstand te laten deelnemen aan het onderwijs (VWO) op Maaikes oude school. Onderwijs - eigenlijk schoolonderzoeken en eindexamen. Zo hard gaat het! Gek genoeg is het moeilijkste waarschijnlijk nog het lezen van een literatuurlijst - maar Elsje “leest de letters van het papier” (uitdrukking van Wiesje), ook al gaat het bij ons vaak om e-books. Sommige dieren vervellen of verschalen. Hun buitenkant barst open om ruimte te geven aan verdere groei. Zo voelt Elsje zich, en het is haar eigen beeldspraak. Ze vindt zichzelf rijp voor een volwassen lichaam en volwaardige deelname aan ons bed-leven. Het “Groeien ze al?” klinkt steeds gekwelder. Tja, ze is inderdaad gegroeid tot ongeveer spichtig, met haar tepelhofjes bijna als trommelvellen over haar ribben. Haar onderlijf lijkt ook klaar voor een beslissende groeistuip. Mij heeft ze de rol van vleeskeurmeester toebedeeld, Wiesje is uiteraard haar voorbeeld en maatstaf, en Maaike is nog steeds haar leermeester en speelmakker. Elsje is sinds dat bezoek aan de boys (misschien pas een maand geleden) helemaal in de ban van mijn zaakje, vooral van de uitwerking van haar eigen lijf en gedrag erop. En ze schuift steeds vastbesloten mijn voorhuid naar achteren, en geeft dan een kattenlikje op mijn eikel. Aftrekken en pijpen beheerst ze inmiddels ook, en omgekeerd verwacht ze van mij volwaardige inzet voor himalaya’s - want ééns moet ze die kunnen ervaren, hè… Ze wil ook van de katjes ondergaan wat die zelf willen, en doet lebberend en vingerend haar best op de wederdienst. Tja, ook als er bloed vloeit. Uiteraard is kwakkie zoeken ook onderdeel van haar inbreng.
Al met al voelt Malawiel steeds meer als een gelijkwaardig viertal. Ik verlang dus ook steeds meer naar die dag dat Elsje “een grote meid geworden is”. Dat dat op een onwaarschijnlijk lage leeftijd zal zijn, heb ik aanvaard, wellicht als laatste van ons. Het is reuze gezellig. Elsje en Maaike brengen de reuring, Wiesje en ik kunnen met steeds minder inbreng toe. In oneerbiedige en onterechte beeldspraak: wij gooien elkaar een bal toe, en de jonge honden tussen ons in happen ernaar. Ook wij zijn nu dus nogal op onszelf. We missen Mart niet, we missen Diana niet, we zien zelfs Aart en Yvonne weinig. Inmiddels zijn Bill en Mina weer terug in Us Net (Fort Rimboe voelt echt als erbuiten), want de kroeg mocht weer open, en de toeristen stromen weer toe. Mina houdt nu een deel van Diana’s productie in consignatie in een vitrine in de kroeg, en verkoopt daaruit tegen commissie. Inge is er bijpassende gevoerde tasjes voor gaan maken, en Peter kan voor beeldjes in tasjes “klaar terwijl u wacht” kistjes voor maken van triplex of massief hout. De kleuren van de beeldjes (zo noemen wij de vormen) spreken veel toeristen aan, en Mina heeft beeldjes met inbegrip van de tasjes slim geprijsd, evenals de kistjes (die vaak onhandig zouden zijn in fietsbagage). Zodoende is het best een leuk handeltje.
Zonder andere punten te miskennen zijn we Yvonne dankbaar voor het bewaren van kinderkleding. Als we dan toch eens buiten de poort komen, bijvoorbeeld in de moestuin, dan draagt Elsje nu dingen van Maaike. Dat versterkt hun band dan weer.
Elsje ziet van veel dingen de humor, en zij is de blijmoedige van ons vieren. Met haar inmiddels onwaarschijnlijk grote culturele bagage heeft ze gemaakt, dat onze slaapkamer gonst van de verwijzingen naar Goldilocks. (Blijkens Wikipedia heeft dat verhaal drie varianten. Bij ons betreft het steeds de drie beren. Merk op, dat je met een vrouwlijk kindje beer allerlei overeenkomsten kunt zien.) Vaak ben ik dan een manlijke Goldilocks: “Er heeft iemand met een pik in mijn bedje gelegen. - En hij ligt er nòg in!” Wiesje en Maaike nemen het graag over, en ik begin zonodig zelf: “Dit bedje is te hard…”
Inderdaad, dat raakt aan toneelspelen. Daar is Wiesje in haar element, daar kent Maaike het klappen van Yvonnes zweep, daar is Elsje “dus” een natuurtalent, daar kan ik als comedy relief meedoen. (We kennen allevier de Goldilocks tekenfilms van Warner, en met mijn buikje ben ik dan Junior Bear - of ik begin zelf dan maar als Sylvester. Hoewel het ook leuk is, als iemand met een kwakkie in haar mond Sylvesters gelispel wil nadoen.) Een gevolg van dat Goldilocks gedoe is, dat we elkaar vaak aanspreken met “Beertje”, of inmiddels met de namen van allerlei beren uit verhalen. Zelf heb ik een zwak voor “Pippeloentje”. Maar ja, ‘Andy is óók een beer. Die verschijnt dus soms ten tonele (jawel!) als iemand “Beertje” aanspreekt.
Elsje en ik hebben een eigen grap, eigenlijk goedige spot met Maaikes drang tot afkorten. De lol zit bij herhalingen in het improviseren van variaties. Maar even zonder aanhalingstekens:
Wi is de dochter van Di.
- Wie is de dochter van wie?
Nee, Wi is de dochter van Di.
- Die is de dochter van die?
Neehee, Wi is de dochter van Di.
- Pfff… Wie is wie?
Wi, die, is de dochter van Di.
- Die?
Ja, dat is Wi.
- Maar wie is dàt dan?
Dat is Di.
- En zij is de moeder van die?
Ja, van Wi.
- Je zei net: van die.
Ja, Di is de moeder van Wi.
(En dan zijn we dus rond.)
Elsje heeft wel meer spot. Ze drinkt nog steeds veel melk. Geeft Wiesje commentaar, dan vraagt Elsje: “Wanneer ga jij nou eens melk geven?” Dan zucht Wiesje, en dan stelt Elsje voor: “Maak dan een Nebula. Nú kan het nog!” Vervolgens draait de grap naar mij: “La is óók geen twintig meer…” Niet dat Maaike gespaard blijft: “Met jouw gebeweeg zou je meteen karnemelk geven, en dat lust ik niet.” En dan belandt ze bij zichzelf: “Als ik nou maar snel een grote meid word, dan geef ik zelf misschien genoeg melk voor Katja en mezelf. La, groeien ze nou al?” Over Diana: “Heb ik dááruit gedronken? Was dat melk of slappe thee?” Dan probeert Wiesje: “In mijn tijd was het melk.” Dan kaatst Elsje: “Vertel nog es van jouw ontmoeting met een dinosaurus…” Dan blokt Wiesje: “Jij wordt wel èrg jong vergeetachtig!” Ooit heb ik toen geïnterrumpeerd met dat ik me die ontmoeting nog goed herinnerde. Toen onderbrak Elsje mij met “Wat deed jij op de avond van 2 januari?” (Dat is een verwijzing naar Bommel-verhaal “het Platmaken”.) Gelukkig had ik mijn verdediging gereed: “Toen lag ik in bed, met barstende koppijn van die goedkope champagne.”
Eigenlijk had ik dit verhaal, deze stukjes, hier willen beëindigen. Het volgende moet er toch ook maar bij.
Na weken vol onstuimig kleien en pottenbakken had Diana er plots genoeg van. Op een avond kwam ze bij ons zitten. Ze beliefde wel nane. Ze keek peilend het rijtje op de gaasbank langs. Toen begon ze zacht, voor haar doen zelfs bedeesd: “Sorry, lieverds! Ik heb jullie vreselijk verwaarloosd. Geloof me, ik moest wel. Weet je, ik heb altijd gedacht, dat de komst van Elsje hem van slag gebracht had. Maar toevallig begon in die tijd een vorm van dementie zich te manifesteren. Achteraf is het duidelijk, maar toen niet. Het zuipen had er verband mee. Bij wijze van spreken wist hij niet, dat hij net een glas op had. Pas in het natuurvriendenhuis viel het kwartje, te beginnen bij Yvonne. Hij was niet meer te redden. We hebben Apollo erbij gehad. Die heeft ons herinnerd aan wat jullie allang weten: dat ik hem immers als ondode terug kan halen. Maar dan ook in een toestand die ik wil, toen hij nog gezond was. Dat is nogal overweldigend. Daarom heb ik eerst niets gedaan (om hem te helpen, bedoel ik), hem daarna laten doodgaan, en me daarna op kleien geworpen. Gelukkig wist ik Elsje bij jullie in goede handen. Ik denk ook, dat ze bij jullie hoort. Maar ik wil me weer normaler gaan gedragen. Willen jullie me weer aannemen?” Groepsknuffel en tranen. We gingen weer zitten. Diana hernam geroerd: “Dank je wel, lieverds! Volgende punt: ik zou nu inderdaad Mart weer willen terughalen, zo als toen hij nog gezond was. Het kan dus zijn, dat hij dan bepaalde herinneringen kwijt is, bijvoorbeeld dat Elsje bestaat. Ik wéét het niet! Maar ik mis hem…” Weer een groepsknuffel en tranen.
Diana ging niet weer zitten, maar beende naar de westvleugel, naar binnen. Even later kwam ze terug, omarmd met Mart. Knuffels met hèm. Mart sprak zacht, maar met vaste stem: “Dankjewel, lieverds! Ik weet, wat er gebeurd is. Ik ben als het ware bijgepraat. Maar ik heb ook nog wat eigen herinneringen, óók aan Elsje. Ik ben dood, mijn as zit in die urn daar, dus ik kan me niet meer buiten Fort Rimboe begeven zonder grote kans op problemen. Maar ik heb véél te schrijven, en ik moet Diana geven wat ze al die tijd tekortgekomen is.” Maaike kreeg haar ouders in beeld, en wenkte ze erbij. Groepsknuffel tussen de schoonouders. Yvonne begon: “Zo, is de tijd dus gekomen?” Mart spreidde zijn armen in zo’n “je ziet het” gebaar. Diana zei: “Het kleien wordt weer één uitdrukkingsvorm uit vele.” Yvonne knikte, en vroeg: “Zal ik het aan Mina, Inge en Peter doorgeven?” Diana knikte verheugd: “Dat zou prachtig zijn. Dankjewel!” Mart keek verlangend naar de noordoost-toren: “Ik zou wel een uitsmijter lusten…” Aart vulde aan: “Goed idee!” De schoonouders haastten zich gevieren derwaarts. Ook wij (Malawiel) deden een groepsknuffel.
Inmiddels ben ik al aan het volgende verhaal begonnen.
Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).