Laatste wijziging: 2023-05-11 (technisch), 2022-10-30 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).

Larie: "Als een trein"

[geloof, sex]

Dit verhaal verwijst soms stilzwijgend naar "December in Eikenrode" [geloof, sex].

Begin - Leger - Rondleiding - In de trein - Hoe nu? - Einde

Begin

Het nieuwe jaar was begonnen. (Wie verzint zulke onzin? Ieder jaar begint immer nieuw.) Zowel het jaargetijde als het weer maakten, dat in Eikenrode niet veel te werken viel. Anderzijds hadden wij (Malawiel) Us Net in herinnering gebracht.

Sans Perail maakte in het eerste volle weekeinde van dat nieuwe jaar nog even glühwein-ritten in de hoop op nieuwe begunstigers. De buitenlandse gasten in Us Net wilden die gelegenheid nog meemaken alvorens terug te reizen.

Het Leger greep die gelegenheid aan voor een staatsbezoek aan Us Net en het station. De Commandant, Moe, de vlegels en de hamsters gingen met ons (Malawiel, Aart en Yvonne, plus Hephaistos en Vulcanus, toegevoegd Achim) naar het station. Zij zessen in hun pick-up, wij negenen in de bulli. Honderd meter voorbij het Fort keerden we de volgorde om, en bevestigden we een sleepkabel tussen de achterzijde van de pick-up en de voorzijde van de bulli: negen personen over dit deel van de Digitale Zandweg in deze omstandigheden was toch wel veel gevraagd voor de bulli. Was dit stuk weg echt zoveel slechter als dat naar het viaduct?

Twee opmerkingen: de menselijke gedaanten van onsterfelijken en ondoden hebben het bijbehorende gewicht, en deze beide onsterfelijken hadden de gelegenheid benut dat ondode Mart zich niet bij het station durfde te vertonen (en eigenlijk ook geen belangstelling heeft).

We parkeerden beide auto’s tegenover het station, ongeveer op de denkbeeldige lijn tussen de perron-toegang van het station en de toegang tot de speeltuin. Het stuk modder (wegens de slechte afwatering na neerslag) dat doorgaat voor “stationsplein” werd al ingenomen door de bus van Sans Perail, wat auto’s van mensen die blijkbaar verwachtten de enige bezoekers te zijn, en langs de korte houtwal aan de zuidzijde veel fietsen in en naast de fietsenrekken die iemand onlangs bij zijn gemeente geritseld had. Fietsen? Vooral e-bikes.

We waren dus inmiddels uitgestapt, en netjes over de overweg naar het stationsgebouw gelopen. Het berm-monumentje voor de overreden kleuters werd ogenschijnlijk niet onderhouden. We checkten in bij dat bestuurslid waaraan wij (Malawiel) nog vermoeiende herinneringen hadden. De aanwezigheid van Aart (nog steeds een sleutelfiguur, maar nog zelden aanwezig) werkte gelukkig versoepelend.

Een gezelschap van veertien voor een treinritje? Dan moest er maar een wagonnetje bij: een kleine “Donnerbüchse” met bagage-ruimte en later ingebouwd chemisch toilet. Klaus (met zonen Johann en Manfred, alledrie toch al overnachtend in het slaaprijtuig) en Achim? Oh, die mochten bij ons in dat wagonnetje. Aart wist meer dan wij anderen: als gezelschap konden we ook wat catering vooruit regelen. Wiesje voelde zich als matriarch de gastvrouw, en zorgde, dat wij achttienen voldoende verfrissingen en versnaperingen zouden hebben. (Ja, geld is “boutjes en moertjes”,dus Wiesje pinde beide gevraagde bedragen zonder ze zelfs maar te zien.) Elsje zag iemand van de speeltuin naderen met wraps, en bewoog Wiesje tot uitbreiding van onze bestelling. Met een bestelling-op-deels-vegetarische-maat voor straks, want we hadden nog minstens een uur tot vertrek.

Johann zag bij het buffet (het geïmproviseerde buffet in de voormalige stationshal) bier getapt worden. Hé, een vat eel van Kees! Plots begeerden de meesten van ons gezelschap bier - geen fluitje, geen bolleke (zoals van Koninck) maar een pul (van een halve liter, schat ik). Aart (bijna-geheelonthouder) fluisterde mij gebarend toe, hoe je de aflooptank van voornoemd chemisch toilet kunt legen. Zijn gebaren trokken de aandacht, ik moest in twee talen verklaren waarover het ging, en bij ons achttienen zat de stemming er al goed in. Johann en Manfred zochten trouwens ook steeds het gezelschap van de hamsters. Nee, dat viel heus niet op!

Leger

Even uitweiden over het Leger (“Het Leger” zelfs, maar ik heb eigen gedachten over lidwoorden en majuskels). De hamsters worden vaak in Fabeltjeskrant-heimwee aangeduid met Myra en Martha, de vlegels “dus” als Wi[lle]m en Ed[uard] [Bever]. In werkelijkheid hebben ook zij die algemene voornamen.. Niet de achternaam, want Karel is import. Alle zes wonen ze op de Basis, maar ze maken grote delen van het jaar lange dagen in heel Eikenrode. De vlegels en de hamsters zijn twintigers, en heus wel op zoek naar iemand om een gezin mee te stichten. Echter, degenen met wie ze omgaan zijn betrekkelijk naaste familieleden, bovendien al “bezet”. Ze hebben nauwelijks tijd om uit te gaan of anderszins kandidaten te ontmoeten. Voor de hamsters geldt bovendien, dat lange dagen op landbouwmachines zich slecht verdragen met kinderen grootbrengen. Het ligt dus in de lijn der verwachtingen, dat Wim (de oudste nazaat van de Ouwe en Moe) uiteindelijk Karel zal opvolgen als Commandant, met wellicht Ed als Luitenant (“lieu tenant”: “plaatshouder”), en dat de hamsters huisvrouw danwel boerin worden. Voorlopig zijn ze dus benieuwd naar beschikbare mannen van buiten. Wel, hier waren dan in Johann en Manfred twee ook nog zoekende mannen, de beoogde opvolgers van Klaus in diens sloperij.

Rondleiding

Eens zien: we waren dus met achttien: twaalf gasten en zes (dan maar Duits) “gastgevers”. Dat is niet één op twee, maar uiteraard twee op vier. We maakten subgroepjes. De hamsters hadden laatst aan tafel gezeten met de sjes, en wilden nu Maaike en mij besnuffelen, naast uiteraard die slopersjongens. In bijna-complement kregen de sjes nu de vlegels, de Ouwe en Moe bij zich. Aart en Yvonne bekommerden zich dus om beide oudere Duitsers en beide onsterfelijken. Die laatsten hadden zich de namen Heinrich en Volkert aangemeten.

Ook in zestallen was het al lastig genoeg om rondleidingen door stationsgebouw en loods te geven, dus soms vielen die eventjes in drietallen (van twee gasten en een gastgever) uiteen. Voor ons gastgevers is dat een naar buiten gerichte variant op onze tweetallen. Overigens hielden de slopers hier werkvacantie, en is ook oud-stoker Achim hier vaker geweest. Zie hier [sex]. Aan deskundigheid geen gebrek in dat groepje. Hun voertaal was ook Duits. De hamsters bleken niet zo goed in Duits, dus ons groepje sprak Engels. Ons derde groepje sprak dan wèl Nederlands.

Wel, het stationsgebouw was “very interesting”, de loods “familiar, but we use torches, not wrenches”, en de hamsters hadden vooral vragen aan Maaike over Malawiel. Vragen waarop ze het antwoord van de sjes al wisten, maar de slopers moesten bij het begin beginnen. Maaikes stijl is nuchter. Ze stond dus “gewoon” himalaya’s te vermelden, totdat ik mijn neus moest snuiten, en we met een schok vaststelden, dat we in drie stellen hand-in-hand stonden. Maaike bleef onverstoord: “Yes. Enjoy!” Ik bespeurde, dat onze trein klaarstond voor althans instappen.

In de trein

We vonden ons wagonnetje, en stapten als eersten in. Houten banken, 3+2 zitplaatsen breed. We synchroniseerden op “mannen tegenover de vrouwen” aan de brede zijde. Maaike en ik gingen aan het gangpad zitten. Ik ontwaarde alvast dranken uit onze bestelling bij de “verre” deur, en voorzag ieder van het gewenste. De kout werd steeds meer “recht oversteken”, de onderwerpen persoonlijker. Maaike en ik zwegen, maar hadden innig been-contact. Wel, als dat kon, dan volgden de anderen graag ons voorbeeld.

De duitstalige subgroep stapte in: “Oh, waren jullie al binnen?” Zij gingen ook aan de brede zijde zitten, twee ramen verderop. Yvonne voorzag hèn van een drankje. Achim zei iets tegen Klaus wat minstens ik niet verstond, maar het ging beslist over “pril geluk”.

Ook ons derde subgroepje kwam binnen. Moe liet zich iets ontvallen als “Wel heb ik ooit!”, en maakte dat dit subgroepje zich vestigde tussen beide andere.

Het was bijna vertrektijd. Iemand van de speeltuin bracht onze wraps binnen op zo’n grote schaal van zilverpapier (ik bedoel: aluminiumfolie), omwikkeld met plastic. Elsje toonde het voortschrijden van haar ontwikkeling: ze ont-wikkelde de schaal, en ging met de wraps rond. Er waren ook papieren servetjes afgeleverd, en Wiesje deelde die uit.

De hamsters en slopers waren dra in elkaar verdiept. Maaike en ik verhuisden naar de smalle zijde van de coupé. Maaike gewoon lekker op schoot. Dat verhuizen trok de aandacht van Moe, dus die vergewiste zich van de toestand harer dochters. De trein vertrok oostwaarts, en Moe leek dat opeens als een voorteken te zien van vertrek van de helft van haar kinderen - en van een derde van de arbeidskracht van het familiebedrijf. Ze werd er bibberig onder. Tot haar ergernis bleven de Ouwe en de vlegels kalm. Wiesje vulde voor hun zitje de drankjes aan. Elsje dacht met het Leger mee: “Stèl dat dit klikt. Waarom zouden dan juist de meiden moeten verhuizen? Er is vàst één stel dat Klaus kan opvolgen, en er is vàst één stel dat bij jullie kan blijven. Dan is toch iederéén blij?”

Klaus had opwinding opgevangen plus zijn naam, en ging poolshoogte nemen. Hij zag Maaike en mij aan de verkeerde kant van het gangpad, hij zag zijn zonen in tongzoenen verwikkeld, en hij zag, dat Elsje blijkbaar “de” oplossing voor het probleem had waarbij zijn naam gevallen was. Hij keek dit middelste groepje rond, aarzelend over wie in welke taal aan te spreken. Elsje begreep het, en legde vlot in voorbeeldig Duits uit, wat en hoe. Klaus had behoefte aan een woord met Moe en de Ouwe, en dan graag met Elsje als tolk. Ook zij vieren kwamen naar de smalle zijde.

Klaus bromde iets wat leek neer te komen op “Nou ja, als zij dan samen gelukkig worden…”, en bekende: “Wel, Johann zou op den duur de sloperij van mij overnemen, en Manfred zou hem dan helpen. Maar als Johann een vrouw meeneemt, dan zou Manfred in het bedrijf gemist kunnen worden. En als jullie een man kunnen gebruiken in plaats van een dochter, dan zouden jullie ook gered zijn. Uiteraard zijn onze bedrijven anders, maar het gaat wel om vergelijkbaar materieel.” Wiesje keek vragend naar de vlegels. Wim haalde zijn schouders op: “Misschien kan hij ook goed sleutelen. Dan gaan we er nog op vooruit, ook…” Ed knikte.

Maaike en ik gingen even buurten bij Aart en Yvonne, Achim, Heinrich en Volkert. Aarts Duits was goed genoeg gebleken om Yvonne bijgepraat te houden en om Achim het mogelijke probleem en de mogelijke oplossing te schetsen. Hij glimlachte wijs. Beide onsterfelijken, op de raamplaatsen, hadden alles gevolgd en begrepen. Dat zeiden ze dan maar in toonloos Duits. (Als we eens iets buiten het Fort ondernemen, dan tonen onsterfelijken vaak belangstelling om het vanuit mensen-oogpunt mee te beleven. Sommigen beperken zich tot toekijken, zoals Hephaistos en Vulcanus nu, anderen doen vol-op mee, zoals Apollo.)

We waren inmiddels bij het omloopspoor aan het oostelijke einde van de lijn, kort voor het wissel naar het openbare spoornet. Onze locomotief (een kleine) liep om. Elsje maande iedereen om de wraps te eten zolang die nog warm waren, en ging ermee rond. Wiesje volgde weer met de servetjes.

De tortelduifjes leken zich éven te schamen voor hun prille geluk, zagen opgelucht dat het hen gegund werd, en lieten elkaar de lekkerste wraps kiezen. Wiesje legde een stapeltje servetjes bij hen op een bank. Elsje had behoefte aan beweging, en voorzag iedereen van drinken. Vervolgens kwamen de sjes dan maar bij Maaike en mij zitten. Nu eens Wiesje bij Elsje op schoot, en dat gebeurt niet vaak. Elsje las mijn gedachten, en citeerde Maaike (over het niet-hebben van een zak spekkies): “Ik word ouder, hè…” (Ja, dat is uit Maaikes tuinbonen-tijd.) Maaike smuilde. De trein vertrok westwaarts.

De meesten van ons keken in gedachten naar buiten. Bos - heide - station - bos (en achter een houtwal de verre weide), keren vóór de brug over het grote kanaal. Sans Perail heeft zich aangewend om minstens dáár water en kolen te nemen: des te minder steenkool hoeft naar het station vervoerd te worden. Die gedachten gingen ondermeer over “hoe nu?”.

Hoe nu?

Kijk, het was nu zaterdag, inmiddels middag. Zondag zouden de slopers terugreizen, want maandagochtend ging de sloperij weer open. Met welk vervoer ze waren? Klaus’ ogen twinkelden: met de trein. Met de Intercity uit Berlijn, dan [een of meer keren] overstappen naar de stad, op vouwfietsjes het stukje naar waar we vandaag gekeerd waren, en daar opgehaald worden door Sans Perail. Morgen andersom terug. Gereserveerde plaatsen in de Intercity, dus het luisterde nauw.

Elsje wachtte vol zelfbeheersing alle opmerkingen (vooral praktische problemen) af, en zei toen, met gebaren bij wijze van simultaan-vertaling: “Mag ik iets voorstellen? - Laat de jongens en Klaus vannacht logeren op de Basis. Dan is iedereen wat langer bij elkaar, en dan is alvast één adres bij allen bekend. Is er morgenochtend geen ruzie, dan brengt het ene stel het andere plus Klaus met de auto naar de trein, naar de stad hier of meteen naar het Intercity-station. Over een week of zo, voordat het weer drukker wordt met werk, gaat het stel hier met de auto naar het station, en het andere stel komt met die auto bij de Basis. Voor het minste gereis (méér kan altijd nog) is het dus het handigste, dat het stel dat waarschijnlijk hier blijft als eerste naar Berlijn gaat.”

Veel monden vielen open: Elsje bood een bruikbare oplossing voor ook dit vervolg-probleem.

De tortelduifjes waren ook met hun gedachten bij elkaar. Moe vroeg (in het Engels) hun aandacht, en bracht eerst het lange-termijn voorstel ter sprake. Vier koppen als bieten, maar de opluchting straalde eraf. Dan het korte-termijn voorstel. Met algemene stemmen uit volle borst aangenomen. Moe wees Elsje aan als de bedenkster van beide. Ze werd door de duifjes ingesloten, en geknuffeld tot we botten meenden te horen kraken.

Elsje wrikte zich na een halve minuut los, ging nog éénmaal met de nu koude wraps rond, en eigende zich de enkele overgeblevene wraps toe. “Denken kost energie!” Weldra stond ze met mij op het (open) balkon van het wagonnetje, met een ware trombone-symfonie aan scheten. De locomotief floot erdoorheen, en de remblokken piepten. We waren weer bij het station.

Aart hielp Klaus zoeken naar het juiste bestuurslid, en legde dien uit, waarom de Duitsers nú hun spullen gingen pakken en het treinritje morgen afgelast kon worden. Het bestuurslid begreep het helemaal. (Maar je hèbt ook vrijwilligers die afspraken in beton gieten.) De hamsters volgden hun geliefden en Klaus het slaaprijtuig in. Maaike keek nadrukkelijk naar het tijdstip op de perron-klok. Elsje was op dreef, en stond klaar om spullen aan te nemen: het slaaprijtuig staat niet langs een perron. De vouwfietsjes stonden in een ruimte van het stationsgebouw die als fietsenstalling in gebruik bleek. Wiesje en ik herinnerden ons, hoe wij ooit Louis in een tentje hadden laten schuilen voor een plensbui. Hij was toen op een “dienstfiets”.

Einde

Maar eh… hoe gingen wij nu terug? We waren gekomen met negen man in een bulli die sleephulp had van een pick-up met zes inzittenden. Nu kwamen er drie man met bagage bij. Ja, de bagage kon uiteraard achterop de pick-up.

Nu had ik zelf een deel-oplossing: Elsje (sterk) en ik (dik) op twee van de vouwfietsjes tot het Fort, en de vlegels tot daar in de bulli. De vlegels keken elkaar “vijf frames” aan, en verklaarden zich bereid om het hele stuk van station naar Basis te rijden op de vouwfietsjes (van hun kandidaat-zwagers). Goed, dan zó. Zij trapten weg. Een kilometer of 14, schat ik, zuidwaarts, waarvan ongeveer 10 in de luwte van de vrij harde zuidwestenwind met regen. Wij hebben hen niet ingehaald.

Wel, wij hebben bij het Fort afscheid genomen van onze andere gasten. Achim heeft de meters naar de hennenren gestrompeld (“Geht schon!”), we hebben de hamsters en hun vrijers liefde en geluk gewenst, en we hebben warm afscheid genomen van de Ouwe en Moe. En iedereen vindt, dat Elsje geweldige dingen gedaan heeft.

 

Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).