Laatste wijziging: 2024-08-21 (technisch), 2024-04-01 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).
De verhalen "Foekepot", "Waterloopbos" en "Verjaardag 4" spelen in dezelfde tijd. - De naam "Waterloopbos" is uiteraard een knip-oog naar het bos in Flevoland.
Water - Schouw - Branders - Thee - Vertrek - Ven - Station -
Al die regen was dus ook bij het natuurvriendenhuis gevallen. Het bijbehorende kampeerterrein aan de hei-zijde van de Digitale Zandweg was door Alice al omschreven als een “jachthaven”, zo drassig. Het huis zelf staat in een bos. Daar hebben hoge loofbomen (vooral beuken) de overhand, maar aan de noordzijde van het terrein rukken de naaldbomen (vooral sparren) op. Ach, waarschijnlijk zijn op het terrein domweg veel naaldbomen verwijderd uit een in wezen gemengd bos. De ondergrond zal wel dezelfde zijn als in de wijde omgeving: een zowat waterdichte klei- of leem-laag, met daarop in wisselende verhoudingen stuifzand en hoogveen.
Afijn, de neerslag die hier valt, die blijft ter plaatse bewaard, afgezien van wat de bomen verdampen. (Rond het kampeerterrein staan vooral berken. Die verdampen véél.) Dat gebrek aan afwatering is meestal geen probleem (eigenlijk geen “gebrek” dus), maar de regen van deze winter was domweg teveel. Het bos was een modderpoel.
Alice en Sylvie waren dan maar greppeltjes gaan graven. Eerst met de hand, later met een gehuurd graafmachientje. (Wisten zij eigenlijk, dat wij zo’n ding hebben? Zouden ze de schepper hebben durven lenen?) Domweg sleuven graven, zo als voor leidingen van nutsbedrijven, maar vrij ondiep om boomwortels te ontzien. Die geulen stonden in een ommezien vol water. Het zijspan kreeg lol in het maken van een kanalen-netwerk. Weldra verschenen er vaartuigen: zeilbootjes van een blad zus en een blad zo, uitgeholde plankjes. Geen klompen met zeiltjes, want met houten klompen waren zij niet zo bekend. Alice, in een vorig leven immers zeeman, kreeg steeds wildere invallen over de schepen die hier moesten gaan varen en over de toeristische aantrekkingskracht van hun schepping. Hun huiskamer-avonden delen Alice en Sylvie meestal met hun voorgangers Ton en Saar. Zodoende herinnerde Saar zich de Heidefeesten met wedstrijden te water, en opperde om ons (de stervelingen uit Fort Rimboe) uit te nodigen voor een schouw. En zouden we nog ergens verstofte vaartuigjes mogen hebben…
Wij stervelingen kwamen dan maar kijken. Per bulli, want we hadden geen zin om acht fietsen te gebruiken. Bij “slecht” weer is dat ongezellig, bij “goed” weer vliegen de wielrenners je op de schelpjes om de oren.
Het bos, in de geschetste vorm in lover-tijd beslist een soort groene hal, oogde inderdaad anders door de kanalen. Het water-oppervlak was nagenoeg ongerimpeld, en weerspiegelde de grijze lucht en nog kale takken. Enkele vaartuigjes bleken, eenmaal van de oever af, heel langzaam te drijven naar de zuidwestelijke hoek van het netwerk en van dit deel van het bos. Daar had zich inmiddels een plas water gevormd. Maaike maakte ons (acht Fort-bewoners, het zijspan en Ton) aannemelijk, dat dit blijkbaar een ven was dat ook zonder de kanalen water kon bevatten, en wees op een licht uitgesleten overstort. Die leek het water kwijt te raken aan een onduidelijk beekje. Het ven mat nu in een soort ovaal ongeveer vier bij twee meter, en was luttele centimeters diep - nog wellicht een decimeter onder de overstort.
Ik ging aan de zuidkant van het ven staan, en keek naar, poeh, het noord-noordoosten of zo. Een ophanden plensbui maakte het “Waterloopbos”, zoals ik het nu ging noemen, donker maar sfeervol. Een sfeer die wij eigenlijk gezellig vinden. Wiesje was bij mij komen staan. “Badkamer,” zeiden we tegelijk halfluid, terugdenkend aan de lange uren die wij in de konijnenflat in bad doorgebracht hebben, bij een pot nane en wellicht enkele extra theelichtjes voor de sfeer. Yvonne herinnerde zich hard-op tuinlichtjes. Maaike dacht aan de lichtjes die wij thuis in het zwembad hebben drijven op verschillende diepten.
Alice liep naar het natuurvriendenhuis, en kwam terug met een draagtas. Die bevatte waxine-kaarsjes en plastic bakjes. Bakjes zoals in de supermarkt voor voorgesneden groente of voor stukken kaas. Ze nam een bakje en een kaarsje, vergewiste zich van een aansteker, en liet op ongeveer tien meter van ons een bakje met brandend lichtje te water. Elsje noemde dat vaartuigje meteen een “brander”, verwijzend naar gevechtshandelingen te water in tijden dat Nederland vooral Holland was, met een beetje Zeeland.
Het lichtje zelf lag te diep in een geul, maar het wierp een verrassend helder schijnsel op de naaste boomstammen, en dreef langzaam voort. Alice liet elders een tweede brander te water. De lome komst van de twee branders hield ons aller aandacht vast, totdat de plensbui zich meldde. Sylvie en Aart redden elk een brander, Alice de draagtas met inhoud, en we renden het huis in. In luttele tellen waren we kletsnat geregend. We droegen kaplaarzen, en we (bezoekers) hadden regenkleding mee - maar die lag nog in de bulli: het knuffelt niet lekker in regenkleding, zeker niet als je doorgaans bloot bent.
Tja, we hadden aanvaard dat we een buitje konden krijgen. Door een kleine draai in de windrichting bleken we nu blootgesteld aan een “wolkenstraat” van felle buien. In nicotine-termen: dit was ketting-regen. De buien begonnen steeds met verspreide druppels, gingen dan binnen enkele tellen over in een sprinkler, verloren vervolgens over vele minuten aan kracht, en kregen uiteindelijk van Pluvius een nieuwe lading toegediend.
Binnen herinnerde Saar ons aan de voorzieningen van dit pand, waaronder een droogkamer voor horeca-hoeveelheden wasgoed. En aan het feit (althans bij haar weten) dat alleen Ton en zij niet bloot bekend waren bij de anderen. Opgelucht schoten we allen uit de kleren (niks ritueel!), en gingen in privé (nu in gebruik bij het zijspan) thee drinken. Mart (met een voorkeur voor koffie en nog liever Griekse alcoholica) keek opvallend vaak op zijn mobieltje. Buienradar…
Binnen was het gezellig. We zaten alle twaalf bloot in de schemer van dat zwaar gedempte daglicht, aangevuld met het licht van eventjes zelfs twee theelichtjes. Koffie (voor Mart, Aart en mij) blijft echter minder lang lekker dan thee. Intussen hadden we soms drie gesprekken tegelijk (zoals dat nu eenmaal gaat in een zo grote groep, niet zijnde een vergadering), waaronder steeds weer de kanalen en de lichtjes. Zou er toeristische aantrekkingskracht in te leggen zijn?
Geleidelijk ontstonden uit de gesprekken twee benaderingen: bij licht en bij donker. Op zomeravonden zou je (heel laat dus) in het Waterloopbos kunnen zitten: gewoon babbelen bij een pot thee, en intussen genieten van de steeds veranderende belichting. Overdag zou je scheepjes kunnen laten varen, volgens Elsje bijvoorbeeld zeilscheepjes die je met een blaasbalg wind in de zeilen moest geven. Wel platbodems overigens, want veel water zou ‘s zomers niet in de kanalen staan. Sylvie zag van Elsjes inval de zakelijke kant: bootjes gereed verhuren of als bouwpakket verkopen, blaasbalgen wellicht met statiegeld uitlenen. Men zag meer mogelijke mogelijkheden(!).
Inmiddels naderde de klok van zes. Wilden wij blijven eten? Diana en Wiesje keken elkaar aan: moeder reisleidster en dochter matriarch. Nee, we stapten maar weer eens op. - Tja, Diana is kunstzinnig, maar ook heel zakelijk en onverstoorbaar. Met haar erbij zal iedere onderneming (in de zin van bezigheid) soepel verlopen. Eigenlijk zou Diana een prachtige “back office” geweest zijn voor de “projecten” van Sheila tijdens dier studie. Maar Sheila heeft alles zelf goed in de hand kunnen houden, en tegenwoordig is ja Madelon de rechterhand van Zus. - Wiesje is dan wel de matriarch van Fort Rimboe, maar dan toch als een ceremonieel staatshoofd, misschien zo als destijds koningin Juliana.
Onze kleren waren inderdaad droog en ook behaaglijk warm. De regen leek net toe aan bijvullen van de wolken. We namen dus hartelijk afscheid, en liepen naar de bulli. Luttele stappen. In de auto keken Wiesje en ik elkaar aan: hoe zou het zijn bij dat bosven, ietsje verder van huis? De schoonouders waren benieuwd. - Oh, onze vrienden wilden ons uitzwaaien. Mart (bij het rechter portier) draaide het raam open, en gebaarde dat wij de andere kant op gingen.
Aart zat aan het stuur. Hij tuurde aandachtig naar de zijweg links. In het schijnsel van de koplampen (“groot licht” uit ouderwetse gloeilampen) was het vinden van de “ideale lijn” (begrip uit de racerij) op de hier nog steeds onverbeterde zandweg al een hele toer. Diana (naast hem en naast Mart) tuurde mee. Mart had zijn mobieltje op Google Maps, en wisselde zenuwachtig tussen weergave-instellingen.
Inmiddels leek de regen de auto te willen doordrenken. Puur om een met water gevulde kuil te ontwijken stuurde Aart naar links, zag daar geen begroeiing, en veronderstelde terecht de zijweg daar. Diana vroeg na “een kilometer, hè?” en tuurde op de kilometerteller op het dashboard. Plotseling verscheen bij de binnenspiegel (schuin boven Diana dus) Hermes als het blauwe licht: “Blijf in de wagen!”
Het bosven diende zichzelf aan: een onwaarschijnlijk heftig spel van lichtflitsen, maar zonder geluid. De regen neigde trouwens naar hagel. Aart reed de bulli enkele tientallen meters door, driehoekte er moeizaam, en zette de auto zo neer, dat wij goed uitzicht hadden, maar liet de motor draaien.
Het schouwspel leek te naderen, alsof het van een schijnsel overging in iets tastbaars, en het leek te naderen zo als bij opkomend tij de golfjes steeds verder het strand op geraken. We keken het even aan (letterlijk en figuurlijk), maar Aart vertrouwde het niet. Met slippende wielen kwamen we langzaam op snelheid. Het was net, alsof het schouwspel een tel te laat ons erbij wilde betrekken. We waren er even stil van.
Aart joeg de bulli zo snel mogelijk naar de T-kruising, rechtsaf, langs het natuurvriendenhuis. Yvonne, middenin met Wiesje, belde Saar om stamelend verslag te doen. Pas bij de speeltuin ging Aart kalmer rijden. Bij het station draaide hij het "stationsplein" op: “Nu we er toch langskomen, even controleren.” Hij stapte uit, en begon een ronde linksom. Ik had hem willen vergezellen, maar ik zat op de achterbank, tussen Maaike en Elsje. Maaike, rechts, deed toch Wiesje de deur openschuiven en de stoel naar voren klappen. Ze stapte uit, en begon een ronde rechtsom. Ook ik stapte uit, en begon een ronde linksom, kijkend naar de bovenverdieping en het dak, vooral dat platte stuk dak, bekend van gesprekken met Aart en Yvonne en met Mila. Ik kon in het donker niets ontwaren. Wiesje kwam mij achterna met een zware oude zaklamp, zo een met ook een oranje knipperlicht aan de achterkant. Ze scheen ermee naar dat stuk dak, maar doofde de lamp weer.
Aart was bijna rond: “Wacht es!” Hij nam de lamp over, en scheen nogmaals. Vervolgens liep hij naar de deur die van het perron toegang gaf tot het kantoordeel van het station. (Wiesje en ik moesten weer denken aan het verhinderen van de zelfmoord van Angela.) Hij vroeg ons, het raam bij dat platte stuk dak in het oog te houden, ontsloot de perrondeur, en ging binnen. Er klonk gestommel. Daarna zagen we het licht van de zaklamp in de kamer boven bewegen, meteen vervangen door het gewone licht van die kamer. Aart opende dat raam boven, en joeg “Vort!” iets naar buiten. Hij deed dat raam hoorbaar op slot, deed boven het licht uit, en kwam weer naar buiten. Ook die deur moest hoorbaar op slot. Aart geleidde ons naar de bulli. We stapten weer in. Daar verklaarde hij: “Wasberen! Zullen wel uit Duitsland komen. Als ze naar binnen willen, dan krijgen ze alles open wat niet op slot zit. We hebben ook al eens resten van een wasbeer gevonden in de rookkast van een locomotief. - Ik zal thuis even een berichtje rondsturen dat we alles goed afgesloten moeten achterlaten.” We reden snel, maar niet gehaast, naar huis.
Vanuit de poort zagen we, in het tegenlicht uit de huiskamers, het binnenperk. Ook het watertje dat het perk door slingert. Wij anderen voelden Maaike en Elsje denken: ook hier iets met bootjes? Aart was de bulli aan het wegzetten. Die auto moest dus op een draaischijf een kwartslag draaien. Hij liet de draaischijf de auto echter eerst ruim een meter heffen, en scheen toen (met een zaklamp uit de oost-zuidvleugel) langs de onderzijde van de auto. Nee, geen wasbeer, maar we gaven hem gelijk.
De kleintjes zijn ècht groots: ze hebben iets bedacht en aangelegd in het binnenperk. Kijk, dat water loopt van noord naar zuid af door het perk, wordt gezuiverd, desgewenst op temperatuur gebracht (warm of koud), en weer het perk in gepompt. Zij hebben ballen gemaakt, van verschillende grootte (van pingpongbal tot tennisbal) en verschillende kleur. Ze hebben een LED-lichtje ingebouwd en een accu. De ballen worden aan de zuidkant opgevangen, en door een nieuwe leiding naar het noorden gevoerd. Zodanig, dat die ballen niet beschadigd worden, en dat de accu’s onderweg contactloos opgeladen worden. Kortom, we kunnen amper wachten totdat de avond valt. Dan schakelen we dit nieuwe systeem in, en dan zien we verschillende kleuren op verschillende snelheden het binnenperk doorkruisen. Wiesje en ik zijn trots op Maaike en Elsje!
Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).