Laatste wijziging: 2022-07-08 (technisch), 2018-12-22 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).
Alweer meer een uiteenzetting dan een verhaal.
Wiesje en Maaike hebben met “kwakkie zoek” (zie Wouter [sex]) een geweldige vondst gedaan.
“Kwakkie zoeken” was al geweldig: het zoeken van de vrucht van mijn schoot in de andere vrouw. Dat heeft remmingen omgezet in aanmoedigingen, en zo die zijde van onze driehoeksverhouding flink verstevigd.
“Kwakkie zoek”, op de toon van “huissleutel kwijt”, is een soort vervolg op dat zoeken: het (al dan niet geveinsde) niet kunnen vinden. Het is een aanleiding om “overal” gedreven te gaan zoeken: elders op en in het lijf van de ander, maar ook bij mij, en soms op andere plaatsen, hoe gekker hoe beter. De “radeloosheid” doet hen zich in de armen van de ander en mij werpen (nou ja, doorgaans liggen we dan op bed), en de man in de stofjas heeft al jammerend van fietsketting twee halskettingen gemaakt met hangertjes waarin een kwakkie bewaard zou kunnen worden. Want als vooral Maaike zich “vertwijfeld” op mij werpt, dan spatten de hormonen mijn oren uit. Wiesjes stijl is eerder die van de verstrengeling, van “lief, je zou ook de tegenspoed met me delen”. Tja, de katjes zijn nu eenmaal theaterdieren, en ik word steeds van de eerste rij uit de zaal geplukt.
Ze vragen me dan om troost (De man in de stofjas spuit zich een bus velgenreiniger in de keel), en om te helpen zoeken. Dus om twee lieve en prachtige vrouwenlichamen te doorzoeken naar een kwakkie (dat ik in werkelijkheid niet wil vinden, maar dat ook beslist opgelebberd is). Dan krijgt uiteindelijk de ene wel een nieuw kwakkie, maar dan wil de andere er terecht óók een. De man in de stofjas ramt zich een pijpsleutel de keel in. Het competitieschema ligt dan aan flarden, maar de lol is geweldig, en we eindigen in stootligging. Soms raak ik dan even buiten bewustzijn, want als vrijen werk zou zijn, dan waren de maatregelen van de ARBO-dienst de zwaarste mogelijke.
Mij valt een grap in uit een oud moppenboek. Een bioloog staat in de tram bij de bestuurder. Die bestuurder is geweldig afgeleid door alle vrouwelijk schoon op straat. Dan zegt de bioloog uiteindelijk: "Man, tenslotte bestaan ze voor driekwart uit water!" Waarop de trambestuurder kwijlt: "Wauw! Wat ze dan van die andere kwart nog hebben kunnen maken!" Ik vertelde deze grap eens aan een hoogleraar Rechten die bekend stond als rokkenjager. De volgende keer (maanden later) dat we elkaar weer zagen, vroeg hij me vertrouwelijk: "Weet je wel zeker, dat ze voor driekwart uit water bestaan?"
De theaterkatjes beperken hun charactère niet tot wat ze zouden zoeken, waar, en met welke kracht. Ze weten ook hun houdingen te kiezen. Al zoekt de ene bij de andere in (voor de verandering) een holle kies, dan nog krijg ik waarschijnlijk geslachtsdelen tegen mijn hoofd of andere delen. Iedere “nee, toch?” gedachte van mij wordt gelogenstraft.
Maar goed, we zijn er nog niet! Die ene keer (de eerste?) likte Maaike mij over mijn plasgaatje, en meldde geestdriftig: “Hij is hier langsgekomen!” (“Hierlangs gekomen”, denk ik eigenlijk.) Tja, beta, hè… Maar de niet-beta Wiesje likte mij weer eens over mijn neuspunt, en meldde droogjes: “Hij is hier niet langsgekomen.” Waarop het tweevrouwscircus ontbrandde in het vaststellen van waarlangs dat kwakkie niet was gekomen. Ze onthouden beider uitingen als bouwstenen voor herhalingen.
Toen dat “hierlangs niet” was uitgemolken, greep Wiesje terug op Maaikes vondst, likte mij over mijn plasgaatje, en vroeg aan Maaike: “Hoe zag het eruit?” Maaike was slim, en antwoordde: “Gewoon: stofjasjes, prinsjes en prinsesjes.” Wat mij betreft maximale punten voor Maaike, maar Wiesje bitste: “Gewóón??? Vind je stofjasjes, prinsjes en prinsesjes gewóón???” Ik zou geen uitweg gevonden hebben, maar Maaike zei doodleuk: “Ja, dat vind ik gewóón. Niet omdat het zo hóórt, maar omdat we Larie zó afbeulen, dat hij ons alles geeft wat hij maar heeft. Desnoods alles doormekaar.” Driehoeksknuffel, want dit was werkelijk een mooie redding.
Ik deed een nieuwe poging. “Eitjes zoeken” was dan afgewezen, maar wat dachten ze van “eitjes niet zoeken” (zoeken naar waar geen eicel was)? Maaike zag meteen de mogelijkheden, maar andere dan ik bedoelde. Als er één plek vrij was (en behoorde te blijven) van eicellen, dan wist zij die meteen. Ja hoor, ik kreeg meteen weer een lik over mijn plasgaatje. Even later lagen ze toch ook elkaar maar te onderzoeken. Gelukkig was dit een nacht zonder wekker, want het ging maar door (in het pikdonker). De geilheid geeft mijn vrouwen ongekende energie.
Eigenlijk zouden we rustig doen tussen avondritueel en ochtendritueel. Maar ja, soms willen de vrouwen bij elkaar buurten. Dan wordt “in het midden liggen” tot “in de weg liggen”. Maaike mag dan haar natuurmens-motoriek hebben, ook zij heeft die vrouwelijke heupen die het rollen bemoeilijken. Bovendien ontwaart de betreffende vrouw soms een begin van een hindernisje - en dan wordt de aan mij gedane belofte meteen nagekomen. Dan wordt het rollen onderbroken door het wegpijpen van het hindernisje. Vooral Maaike is trouwens zo sluw om het (ont)staan van dat hindernisje te bevorderen door mij veel feromonen te laten opsnuiven.
(Noot over Maaikes motoriek: ooit “hobbelde” ze peuterachtig. Dat is in de puberteit verdwenen. Noot over het elkaar bevredigd houden: in de voor drie personen aangepaste tekst van ons boterbriefje komt een noot te staan, dat het in de eerste plaats dient te gebeuren overeenkomstig de sexuele geaardheid van de ontvanger. Oftewel: de vrouwen moeten weliswaar hun best doen op elkaar, maar hun genot moet in de eerste plaats door mij geleverd worden. Tja…)
Iets anders is, dat het hoeslaken en een matrasbeschermer de nachtdienst overnemen van tampons. De katjes bloeden zo weinig, dat wij deze vrijheid aanvaardbaar vinden. Het behoort tot het plas-gedeelte van het ochtendritueel, dat ik de anticonceptiepillen uitreik, en dus ook zicht heb op de rode dagen. Ook hierin waren de vrouwen verbaasd (Wiesje lang geleden), maar als het mij opwindt, dan is het goed. Maar goed, ongeveer acht van de 28 nachten heb ik bloedsporen op mijn lijf, en zeker op mijn gezicht. Was ook wennen, en soms voor logé’s schrikken.
Ze zijn zo lief! Ja, dat komt vooral neer op vrijen. Ze hebben dan wel beiden iets van schootkatjes, maar zelfs als ze niet bloot zijn, draait alle liefkozen uit op sex. Mijn aaien wordt kolven of vingeren, en de stijve die ik dan krijg, wordt met geestdrift tot ontspanning gebracht. Ze proberen hun oude bok te ontzien, zoals door huishoudelijke taken getweeën te delen. Maar ik ben en blijf het aangewezen lastdier voor aller boodschappen. Dan lopen ze nog vóór me ook, met die mooie heupen.
Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).