Laatste wijziging: 2022-05-15 (technisch), 2021-04-23 (inhoudelijk). Naar inhoudsopgave. Naar vorig verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).

Larie: "Huis"

[geloof, sex]

 

Waarschuwing - Aanblik - Bouw - Genot

 

Waarschuwing

Waarschuwing: het lezen van dit verhaal vergt veiligheidsmaatregelen tegen gevaarlijke reacties van ongeloof. Lees het niet zelf, maar laat het door een geruststellende computerstem voorlezen. Ik stel voor: die van een meervoudige grootmoeder uit Belgisch Limburg. Stel die stem met behulp van een vorig verhaal in op leestempo en volume. Rol je in je dekbed, desgewenst met je lief, maar start eerst het afspelen. Komt-ie: 10, 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3, 2, 1...

We zijn verhuisd. Naar een pand dat we zelf naast de konijnenflat opgetrokken hebben. In weken, eerder dan maanden. Daarom! Dat bestáát niet!

Aanblik

Als je nu Us Net noordwaarts verlaat langs onze vroegere konijnenflat, dan zie je voorbij de houtwal eerst een nog niet eenduidig veldje. Nou ja, een eindje van de weg af ligt een volleybalveldje, het net haaks op de weg, dus amper zichtbaar. Voorbij dat veldje verrijst nu een begroeide heuvel van 7 meter hoog en 60 bij 60 meter. Dáárvoorbij heb je een kleiner nog niet eenduidig veldje. Heuvel plus veldjes beslaan 80 bij 80 meter, en worden omringd door een houtwal in wording. De heuvel is niet effen. Hier en daar tonen insnijdingen losse keien. Sommige insnijdingen en kuilen tonen grof metselwerk van natuurstenen muren. De top van de heuvel is nu al zo veel weerbarstiger begroeid, dat je die niet kunt bereiken. Dan herinner je je een poort aan de zuidzijde, Een gewelfde wagenpoort met gesloten deuren, waarin een mensgrote deur meestal open staat. Gluur je naar binnen, dan zie je een bouwwerk rondom een vierkante binnenplaats. Het bouwwerk is 6 meter hoog, met daarboven een dak dat van hier 1 meter afloopt naar buiten. Dan besef je dat die weerbarstige begroeiing je niet weghoudt van de top van een heuvel, maar van een dak boven een naar de binnenplaats open vliering en van een akelige valpartij.

De muren rond de binnenplaats zijn weer van grof metselwerk. Dat is “pleisterwerk” op beton, maar al deels aan het zicht onttrokken door de jonge klimplanten ervóór. De binnenplaats van 20 bij 20 meter wordt voor 16 bij 16 meter ingenomen door een perk dat zuidwaarts licht afloopt (van iets boven het terras eromheen tot iets eronder), met zeer afwisselende begroeiing en allerlei poeltjes en piepkleine waterloopjes, en aan de noordzijde een plek waar je in oppervlak en diepte nèt kopje onder kunt om af te koelen. (Mijn buik steekt wèl iets uit boven het water, en dat wordt me ingewreven!) Het terras zelf is gelegd uit vlakke stukken natuursteen van uiteenlopende afmetingen. Ook dat loopt zuidwaarts af, maar heel flauwtjes, tot een regen-goot dwars voor de poort (aan de binnenplaats-zijde). Het gebouw zelf bestaat uit vier vleugels, waarvan de zuidelijke met de poort afwijkt van de overige. Alle zijn 6 meter hoog (plus dat dak).

Die andere drie vleugels hebben gelijke rijen middelgrote ramen en zoiets als twee stel een meter diepe balkons met openslaande deuren op de bovenverdieping, en twee stel glazen schuifpuien op de begane grond. Over die schuifpuien kunnen als rolluiken uitgevoerde galerij-kappen neergelaten worden. Van onderen lijken die van hout, van boven bevatten ze zonnecellen. Ze schuiven in de ruimte tussen plafond en vloer. De slanke gebogen geleidebanen zijn onder het terras verankerd. De poort in de zuidvleugel toont, dat het gebouw blijkbaar 10 meter diep is. Aan weerszijden van de onderdoorgang zijn twee brede en hoge deuren, met daartussen in de vloer van de onderdoorgang steeds een draaischijf. Heb je geluk, dan zie je achter de deuren aan de oostzijde van de poort één garageruimte, met daarachter een moderne werkplaats. Heb je nog meer geluk, dan zie je achter de buitenste van de linkerdeuren een wagenstalling en een ouderwetse werkplaats, en achter de binnenste van de linkerdeuren een paardenstal met hooizolder. Die twee draaischijven dienen dus om auto’s of te bespannen wagens op de plaats een haakse bocht te laten maken. De draaischijven zijn trouwens ook liften om lasten vanuit een wagen op de bovenverdieping te kunnen lossen, of om bijvoorbeeld een hooiwagen op die bovenverdieping te stallen. Wat je doorgaans niet ziet, omdat niemand er kijkt, is de met een stevige heg afgezette (en nogal windstille) twee-eenheid van kruiden- en moestuin aan de oostzijde, deels tegen de helling op.

Terug op de binnenplaats zoek je naar mogelijke bewoners. Let op: die zijn waarschijnlijk hoogstens schaars gekleed, mits het weer dat toelaat. Ben je een bekende, dan ontwaar je wellicht voor de zuidelijke helft van de oostvleugel DEM: Mart, Diana en Elsje. Ze komen hier graag, maar ze wonen hier (nog?) niet. Voor de noordelijke helft van de oostvleugel ontwaar je wellicht Aart en Yvonne. Ook zij wonen hier nog niet, maar je kunt hen beter hier zoeken dan in hun eigen huis aan het andere uiteinde van Us Net. Voor de noordvleugel ontwaar je wellicht ons: Wiesje, Maaike en mij. Wij wonen hier wèl, maar we hebben binnenshuis nog geliefdere plekken.

De westvleugel brengt verrassingen. Je kunt er allerlei gedaanten waarnemen (of juist niet), en dan nog is de kans op herkenning kleiner dan de verbazing als je ze wèl herkent. De noordelijke helft van de westvleugel is namelijk een pied à terre (Proef dat woord!) voor de Griekse (met name Olympische) goden, de zuidelijke insgelijks voor de Germaanse goden (met name de Asen). Dan kunnen die zich naar behoefte menselijke of andere gedaanten aanmeten, en zich daarin voor iedereen of voor sommigen waarneembaar maken. (Die nuance ken ik sinds kort, en verklaart mogelijke tegenstrijdigheden in eerdere verhalen. Laat ik dan ook meteen bekennen, dat mijn kennis van de achtergrond van de wezens met wie wij omgaan rammelt. Mijn aanduiding van hen ook. Mythologie is best ingewikkeld…) Voorts biedt de zuidwestelijke toren (zie hierna) ruimte aan (hoe zeg ik dat netjes?) de aanbedenen van nu nog beleden godsdiensten. Die hebben méér te doen dan hier te genieten van hun toekomstige post-actieve tijd.

De vleugels zijn halverwege gesplitst, en hebben een bovenverdieping (zie galerij-kappen, hiervóór). Buiten- en scheidingsmuren en plafonds zijn brandwerend. Aan de buitenzijde (ik bedoel: niet de binnenplaats-zijde) zijn doorgangen met branddeuren om van het ene deel in het andere of in een toren te komen. Voor de verticale verplaatsing dient op mijn voorstel per vleugeldeel niet een trap of een lift, maar een “fahrkunst”. Dat is een vinding uit de mijnbouw: als het ware een doormidden gezaagde ladder, waarvan de helften op en neer bewegen. Je stapt steeds heen en weer om op, dan wel neer te gaan, Heel compact. Onze machines schakelen in bij belasting en uit bij wegvallen ervan. Daarnaast heeft elke vleugelhelft een badkamer en een toilet, minstens ingericht naar hedendaags inzicht (omdat dat bij heden behoort, waarin men zich immers bevindt), maar wellicht bovendien naar inzichten uit de tijd waarin de bewoners machtig waren. Zo hebben de Olympiërs ook zo'n sociaal Romeins toilet. De meeste gebruikers hebben de bovenverdieping als slaapverdieping, maar wijzelf hebben er in de oostelijke helft een tennistafel en een tweepersoons luchtbed. Van bloot spelen word je best opgewonden...

De ruimtes op de hoeken (die wij volstrekt ten onrechte in kasteel-beeldspraak “torens” noemen) zijn bijzonder. In beginsel zijn het ruimtes die de aangrenzende bewoners delen, met de "radiale" middellijn als een soort scheidslijn. De noordoost-toren is inderdaad een soort huiskamer voor ons en Aart en Yvonne. Eerder een woonkeuken, want we hebben onze helft ingericht met een aanrecht en met onze keukenspullen. Dan kunnen we samen eten, of zij kunnen iets voor hunzelf maken. De noordwest-toren is de huiskamer voor de Olympiërs en ons. Die bevat nu ons Griekse spul. Aan onze muur hangt nu een grote smart tv (met apps voor de televisiekanalen, maar doorgaans op YouTube). De Olympiërs (of hun gasten) kijken hun ogen uit. De Griekse en de Germaanse goden hebben te weerszijden van hun scheidingsmuur hun stookplaatsen (met schouw met mooi weggewerkte afvoer). Desgewenst bouwen ze buiten iets op, gelukkig met een ijlings door Aart gemaakte “schoorsteen”, want als vegetariërs voelen we ons dan onbehaaglijk. Later op de avond sluiten we graag aan, en delen in de hapjes, drankjes en verhalen. De Asen hebben hun vleugeldeel ingericht als een oud-Scandinavische hal, ongeveer zo als de Golden Hall van Edoras in "Lord of the Rings", maar wegens die betonnen verdieping erboven uiteraard nogal aangepast. Ook het vleugeldeel van de Olympiërs gelijkt eerder een dorpshuis dan een tempel. Niks marmeren zuilen!

In zeker opzicht valt voor de aanduiding “torens” wel iets te zeggen, en zo is die ook gekomen. Die ruimtes zijn dubbelhoog. Daarin hebben we alvast een omloop aangebracht, 3 meter breed, dus nog net geen tussenverdieping, met deuren die toegang geven tot de vleugels. In de binnenhoek van elke toren bevindt zich een wenteltrap (van polyester dat op hout moet lijken), ten koste van de breedte van de omloop. Die wenteltrap voert verder omhoog naar een lage deur (naar de ruimte onder het dak) en gaat dan over in een ladder naar een luik (naar het dak). Die ladder is een schuifladdertje: een metertje onder het feitelijke dak, te verdubbelen om gemakkelijk het echte dak op en af te komen. De zuidwest-toren heeft wèl een volledige verdieping. Boven hebben de Germaanse goden een soort zijkamer. Beneden is die ruimte voor de nog-actieven. Er zijn wel sporen van gebruik, maar we zien zelden iemand (of iets). Er is een uitgang meteen bij de hoek, in de zuidvleugel, afgenomen dus van de paardenstal.

Wellicht loop ik op de verdere beschrijving vooruit, maar dit huis heeft een nadeel: je hebt geen zicht op wat erbuiten gebeurt. Je kunt genieten van de rust op de binnenplaats. terwijl je (niet eens heimelijk) omsingeld zou kunnen blijken door bijvoorbeeld “tienduizend padvinders in d’r blote kont” [Herman Finkers, maar denk ook aan Wiesjes beeld van mijn prostaat]. Met wat klimmen in de torens heb je wèl wat uitzicht - en mogelijk inregenen. Dan ben je op die vanbuitenaf ontoegankelijke vermeende top van de heuvel, en dan kun je in het seizoen wellicht wat bramen, frambozen of bosbessen plukken, voordat de dieren alles opmaken. In de praktijk vertrouwen we voor het uitzicht op webcams...

We noemen ons huis “Fort Rimboe”, maar ook de naam “IJsberg” ware gerechtvaardigd: slechts het topje is zichtbaar. Onder de volle 40 bij 40 meter van het beton bevindt zich namelijk een souterrain. Dat bevat voornamelijk een zwembad van 25 bij 25 meter met perrons van 2 meter breed. Het bevat voorts onder de noordvleugel onze slaapkamer en badkamer, met vanuit de slaapkamer een rolbaan (tapis roulant) omhoog of omlaag naar onze keuken (de als zodanig beoogde keuken, aan de andere kant van de scheidingswand als genoemde woonkeuken). De slaapkamer is de volle 10 meter lang, 8 meter breed, en bevat (gerekend vanaf de hoogte van het perron van het zwembad) een kuil waarin precies vier stuks van ons vroegere bed passen: twee in de lengte, twee in de breedte. Evengoed gebruiken we één dekbed (dat nu niet meer op de grond kan vallen). Wel hebben we nu meer hoeslakens te verschonen. Onze badkamer bevat nu een rond zitbad met drie douchekoppen erboven, een “klein” en ondiep zwembad (ter vervanging van ons tuin-zwembadje, maar veel groter), twee hurktoiletten en een gewoon toilet, alle met Japanse reiniging en met waterspoeling) als de zijden van een ietwat platte driehoek. Ook die op perronhoogte, maar de doorgang naar de slaapkamer daalt af naar de kuil. Noem het plasplank-anders...

Het grote zwembad is 10 meter diep, maar een diagonale helft loopt op naar een ondiep plateautje (“strandje”) aan de zijde van de doorzichtige schuifwand van de slaapkamer. De badkamer heeft dergelijke schuifwanden naar slaapkamer en zwembad. Boven de (vanuit de bedkamer gezien) verre zijde van het zwembad bevindt zich de zuidvleugel met poort en draaischijven. Een vraag? Inderdaad, er klopt iets niet. Er ligt een “verdiepinkje” tussen begane grond en souterrain. Het binnenperk daalt erin af, en de draaischijven hebben er hun hefmechanisme. Het terras loopt niet als een vlak af naar de poort, maar zinkt flauwtjes naar het perk (en op de laatste twee meter het verlengde van dat perk) vanaf de overal even hoog liggende schuifpuien. Onder die draaischijven is dit “onderdek” (iemand een beter woord?) extra stevig, want die draaischijven moeten (volgens ontwerp) vrij zware lasten kunnen dragen. Van onderaf zie je daarvan niets. Je begrijpt, dat het binnenperk niet geschikt is voor diep wortelende planten.

Bij wijze van overgang naar het volgende hoofdstuk:

Je kunt het niet precies uitrekenen of uittekenen. Het gebouw bevat weliswaar aansluitingen voor nutsbedrijven, maar voorziet zoveel mogelijk (hopelijk helemaal) in de eigen behoeften van toe- en afvoer. Die behoeften worden ook nog zoveel mogelijk beperkt. Zo berust de luchtverversing op natuurlijke circulatie, de verlichting op daglicht (middels lichtkokers) en electriciteit uit zonlicht, enzovoorts. Zodoende bevat het gebouw ook allerlei opslagtanks, warmtewisselaars en verbindende leidingen. Zo speelt het zwembad een rol in de warmte-opslag. Het bevat immers (ongeveer!) 0,75*25*25*10= 4687,5 ton water. Uitgangspunt is voor het hele gebouw een luchttemperatuur van 23°C ongeacht de buitentemperatuur, maar dan moet je je wèl gedragen met die schuifpuien. Ook het zwemwater heeft 23° als richttemperatuur. Kortom, je kunt binnen behaaglijk bloot lopen en zwemmen. Het kleine zwembad is iets van 30°, het ronde badje is nog heter.

De drie baden blijven gevuld, maar het water wordt voortdurend rondgepompt door filters en warmtewisselaars. De ruimte naast het grote zwembad (onder de perrons, de slaapkamer en de badkamer, en door mij aangeduid met de Engelse scheepsterm “bilge”) wordt grotendeels ingenomen door tanks voor schoon water (“leidingwater”), vuil water (badwater, regenwater) en rioolwater (uit de toiletten), bezinktanks, die en andere filters en warmtewisselaars, en de bijbehorende pompen. Kortom, alle water wordt hergebruikt, maar het overtollige kan schoon geloosd worden op de “heuvel” of op een kunstmatig vennetje aan de noordoostzijde van onze grond. Rioolslib kan vergist worden, en uiteindelijk uitgestrooid als mest. Warmte kan zonodig gewisseld worden met de lucht of met de diepe ondergrond. We hebben de aansluitingen gemaakt voor een zonneboiler (of meer), maar we hopen het zonder opvallende toestellen te kunnen stellen.

Over heuvel en water: daar heb ik zelf iets bij ingebracht. Ongeveer boven de poort ontspringt een stroompje, gevoed met water dat door de wind wordt opgepompt (zoals bij drinken door een rietje). Het omgordt de heuvel meermaals in zijn bijna onmerkbare tegenklokse afdaling naar links van de poort. (Zo schreef ik het oorspronkelijk, maar dat is de halve waarheid. Het beekje stroomt immers niet voor de poort langs. Het loopt tot aan de poort, maakt daar een soort haarspeldbocht, en loopt dan weer terug (dus evenvaak kloks) tot de andere kant van de poort.) Het stroompje is smal (10 cm?), ondiep (5 cm?), en ietwat verzonken aangelegd. Het houdt domweg de grond vochtig. Net voorbij de moestuin is het gestremd door een overstort, oftewel: de moestuin is verzekerd van water, het onderstuk van de heuvel stroomafwaarts niet (afgezien van doorsijpelen van water uit hogere windingen). Ik meen, dat ik dergelijke bevloeiing ontleen aan een archeologische ontdekking in Zuid-Amerika. Wiesje noemt het (licht spottend) de incabeek. Het stroompje is weldra overgroeid geraakt door varens, mos, en zo. Maar ook de struiken en jonge bomen die we meteen geplant of teruggeplaatst hebben zijn meteen goed geworteld.

We hebben voor de electriciteit geen grote zonnepanelen, geen grote windmolen. We hebben wèl vier kleine combinaties: op de buitenhoeken van het dak (en van die weerbarstige begroeiing) staan als boomstammen vermomde palen met bovenin een horizontaal schoepenrad (tussen dekschijven, lijkt van onderaf net een ooievaarsnest) en daarboven een paneeltje dat zichzelf op de zon gericht houdt. De palen zijn trouwens buizen, onderdeel van de natuurlijke trek. Puntdakje met bliksemafleider boven de opening, opdat vogels de opening niet verstoppen. Bovendien zit er een warmtewisselaar onder de zonnepanelen: licht dat niet opgenomen wordt door die panelen (met hun voorkeur voor licht van bepaalde golflengten), wordt alsnog gebruikt om water te verwarmen. Afijn, je ziet de palen pas als je ze zoekt. Misschien gaan er wel vogels op die dekschijven nestelen. Het mag.

Oh ja: dat grove metselwerk op de betonnen muren is leefgebied voor dieren. De ruimte onder dat schuine dak is zelfs geheel bedoeld voor dieren met uiteenlopende slaap- en nestelbehoeften. We hebben er bijenkorven, en nestkasten van uiteenlopende grootte, met openingen van uiteenlopende grootte en plaats. Waaronder hangplekken voor vleermuizen. Bovenop dat schuine dak hebben we wat poeltjes met uiteenlopende beschutting. Maaike hoopt op allerlei amfibieën, met kans op overleven van de populaties. We noemen ons huis niet voor niets Fort Rimboe; het lijkt wel, alsof planten- en dierenwereld niet konden wachten om de Digitale Zandweg over te steken.

In de konijnenflat wonen nu de overbuufs. Even wennen: we moeten langs de overbuufs om bij de buufs te komen. In de praktijk valt dat mee, want ze zijn vaak genoeg alle vier bij ons: als hun wijn op is… Bovendien vinden ze ons vierdubbele bed prachtig, en ze zien ons er graag bezig. In het vorige huisje van de overbuufs woont nu Mila. Ze is dikke vrienden met Ab en Sophie, maar doet ook dienst in de kroeg. Dan kunnen Bill en vooral Mina in Fort Rimboe bijkleppen met Aart en vooral Yvonne.

Bouw

Die kleine (zoals Wiesje en ik onder elkaar Maaike soms vertederd noemen) had een groot plan. Eigenlijk miste ze een zwembad, liefst naast de slaapkamer. Nou, en als het zwembad niet in het huis past, dan moest het huis maar bij het zwembad passen. Geen hotelbadje, maar iets om baantjes te trekken en om in te duiken, en ook om samen in te dollen. Kortom, tot 10 meter diep, 25 meter lang, en uiteindelijk dan ook maar 25 meter breed. Geen schaatsbaan, geen pleisterplaats voor trekvogels, dus onder het huis. Temeer daar Wiesje en ik een beduidend hogere watertemperatuur wensen dan die welke Maaike nog verdraagt. Perron eromheen, slaapkamer ernaast, dus ook badkamer ernaast. Met een wijd gebaar bepaalde Maaike het grond-oppervlak op 40 bij 40 meter. Welja, en daarbovenop een woonhuis??? (Noot: Sheila heeft haar ruime Sheila's Lair, maar Maaike is geen mens om in huisvesting te wedijveren.)

Maaike heeft iets tweeslachtigs. Niet Wiesjes “tiger on the tiles - the kitten that never grew up”, niet mijn eigen “uil die droomt een valk te zijn”, maar een nog niet duidelijke mengeling van pure natuur en technische vooruitgang. Met blijkbaar een ontwakende scheut romantiek. Bedenk voorts, dat zij nog meer dan Wiesje en ik een band heeft met het bovennatuurlijke. Mede dankzij inspraak van Wiesje, mij, en andere betrokkenen ontstond het plan voor de begane grond als een hof, een vierkant bouwblok rondom een binnenplaats.

Dat bouwblok zou dus 40 bij 40 meter groot worden. Bij een binnenplaats van 20 bij 20 en symmetrie dus ruim 10 meter diep. Elke vleugel zou dus per verdieping een vloer-oppervlak hebben van 300 m² (twee halve torens inbegrepen), toegangspoort eraf, onze slaap- en badkamer erbij. De konijnenflat en ons flatje in Amsterdam komen opgeteld nog niet aan die 300, dus dat leek rijkelijk overdreven. (De getallen waren uiteraard niets voor Wiesje, maar ze probeerde hyperventilerend om er grapjes over te maken.) Het souterrain zou 3 meter hoog worden, het bouwblok 6, opdat naar behoefte een tussenverdieping of galerij geplaatst kon worden (afgekeken van het gebouw van Tin Roof). Dan zou er een schuin dak komen, vanaf de buitenmuren rijzend tot 1 meter. Maaike dacht, dat een buitentuin van 20 meter diep wel genoeg zou zijn. Maaike had haar droom, en deelde het vierkant zo in als hierboven beschreven. Een onwaarschijnlijk project, maar het is verwezenlijkt. Genoemde “tussenverdieping” is dus toch meteen aangebracht.

Allereerst wilde ik de zekerheid, dat we ons doel mochten bereiken. Een lap grond van 80 bij 80 meter onttrekken aan Spamerica, met bestemming wonen? Tja, de eigendoms- en bestuurlijke verhoudingen zijn hier onduidelijk. Met hulp van Sheila en Nelleke bereikte ik, dat wij eigenaren waren van die lap grond, en dat niets ons bouwen in de weg stond. Eigenaren? Jazeker. Uit de donkerste hoek van mijn juridische kennis had ik mij de dading (een overeenkomst) herinnerd. De provincie en ik stelden nu bij notariële akte vast, dat wij (Wiesje, Maaike en ik) volledig eigenaren waren van bedoelde lap grond. Nelleke en ik schieten nòg in de lach om die truc.

Het bouwen zelf was uiteraard ook een uitdaging: het graven van een bouwput van netto 40 bij 40 meter, en netto 13 meter diep. En zouden we moeten heien? Maaike wilde in beton bouwen, ongewapend maar degelijk beton, slechts belast op druk. Een betonnen doos van minstens 13 meter diep, gevuld met tot 10 meter water, in een bodem van hoogveen, zand en wellicht keileem. De vader van Tanja wist het evenmin zeker. Maaike was op dreef: drijven! Damwanden slaan tot bijvoorbeeld 20 meter diep, en het huis tussen verticale geleiderails als een liftkooi laten drijven op het grondwater binnen die koker.

Goed. Een partij stalen damwandplanken van (slechts) 15 meter gekocht, zowel voor de kuip als voor de geleiderails. Een kraan op rupsbanden gehuurd. Waar wilt u hem bezorgd hebben? Gelukkig ligt ons Dorpsplein aan het water. Kraan per dekschuit aangeleverd, behoedzaam de kade op gereden, inelkaar gezet. Dekschuit met damwandplanken voor de wal gelegd. Mila heeft de kraan behoedzaam over de Bittenbrug naar de bouwplek gereden. Een kraan met een giek van 20 meter, steil omhoog tussen de overhangende boomtakken door. Oh ja: bij het plaatsen van de piketpaaltjes hebben we de bouwput 10 meter naar het noorden verplaatst (om meer ruimte te hebben voor een buitentuin in de zon of voor een inrit) en ook 10 meter naar het westen (omdat we aan de wegzijde tòch niets leuks zouden kunnen doen, en Maaike opeens een kruidentuin bedacht aan de oostzijde). De damwandplanken hebben we op hun schuit laten liggen. Van een klant van Fred hebben we een trekker gehuurd met een grote maar lichte kraanarm voorop. Daarmee ging Aart de planken (meestal per twee) van de dekschuit naar de werf rijden. Vervolgens trilde Mila ze netjes de grond in.

Toen hadden we dus een gat uit te graven van ongeveer 20800 kuub. En waar láát je die grond? De bovenste laag hebben we eerst behoedzaam van opschot ontdaan en afgeplagd. Daarna zijn we, voornamelijk Mila, gaan graven. Die grond was een mengsel van veen en zand. We hebben een scheidingsinstallatie laten komen: iets met een vultrechter, een bewegende zeef, en twee plekken voor opvangbakken. Het veen werd afgevoerd naar Tin Roof, want Bob zag er handel in. Ja, de Digitale Zandweg werd er niet beter op. (Die schade hebben we inmiddels hersteld.) Het zand bleek geschikt om beton van te maken, zoals Maaike had gehoopt. We kregen dus even een grote hoeveelheid containers met zand bij de werf. Het maken van de bekisting, het storten van het beton, en het aanbrengen van alle leidingen en apparatuur vormen samen een wonder. Het ging onwaarschijnlijk snel, en ook vlekkeloos. Muren bemetseld, klaar terwijl u wacht. Met voorradig zand en wat gevonden zwerfkeien de heuvel gevormd, die met de plaggen toegedekt, de plantengroei op de heuvel aangepast. Ja, het woord “toverij” is op zijn plaats. Nou, en toen “even” ingericht. Verhuisd, hoppa! Oh ja: “eventjes” de leidingen van de nutsbedrijven afgesloten om erop te kunnen aansluiten. (We hebben Ton en Saar, Kees, en alle tussengelegen bewoners en gebruikers wel tijdig gewaarschuwd.) Als je je afvraagt, waar iets ondergebracht is, of wat zich in niet genoemde ruimte bevindt, dan beantwoordt de ene vraag wellicht de andere. Of het komt nog ter sprake.

Het zwembad (het grote zwembad) is een wereldwonder. Zeker, het is een betonnen bak, maar dan! Vanaf de bovenzijde van de perronmuren (en op zijn plaats gehouden langs de plinten van de perrons) hangt in die bak een “grondzeil”. Een “doek” van polyester met twee lagen luchtkussentjes (denk aan verpakkingsmaterialen), een grovere laag met daarboven een fijnere. Je kunt je dus niet stoten tegen de wanden (van de perrons noch van de kuip), en het voelt, alsof je op zand loopt. Dat zeil is van zichzelf vrij helder zandkleurig, maar we zijn er met de verfspuit overheen gegaan, toen deze bouwlaag nog van boven open was. Er zijn nu verschillende schakeringen van zandkleur, aangevuld met schakeringen van bruin en groen (denk aan planten en -resten) op de grond. De wanden zijn gespoten in kleuren die in abstracto herinneren aan het landschap buiten: de westelijke (om de hoek van de slaapkamer) met veel rimboe-groen, de zuidelijke (tegenover de slaapkamer) met de verticale lijnen van de houtwal van de konijnenflat, de oostelijke (om de hoek van de badkamer) met veel heide-paars. De plafonds van deze hele verdieping en de wanden van slaap- en badkamer zijn wit gestuct.

Voor de verlichting van deze verdieping moet je denken aan glasvezel: aan die sfeerlampen met een lichtbron in de voet en lichtpuntjes in de uiteinden van de afzonderlijke doorgebogen “stengels”. Enerzijds wordt daglicht van boven doorgeleid naar lichtpunten, anderzijds zijn er allerlei LED-lampjes die hun licht middels dergelijke glasvezelkabeltjes kunnen laten schijnen. In slaap- en badkamer op vooral de te verwachten plekken. Bij het zwembad op allerlei plekken, ook in de kuip. De lichtpunten zitten daar in plafond en grondzeil. Al die lichten hebben bovendien instelbare kleuren, statische of dynamische. Als het ware is een modern beeldscherm uiteengereten tot afzonderlijke beeldpunten. Bijzonder is dan wel het grote kleurspectrum: van een stukje in het infrarood tot een stukje in het ultraviolet. Ook het daglicht kan gefilterd worden tot bepaalde kleuren en helderheden.

Op de bodem (grondzeil!) van het zwembad liggen en staan enkele abstracte vormen van polyester, de meeste boomstam-achtig. Er drijven echter ook vormen op verschillende diepten, de meeste vis-achtig. En daar kom ik op een volgend punt van Maaikes genie: sommige “vissen” zijn diepte-aanduidingen. Ze zijn fel roze van kleur, en dragen in zwarte cijfers de aanduiding van de diepte waarop zij geijkt zijn te drijven. Dus als Maaike weer eens de diepte in duikt, dan kan ze (afhankelijk van de verlichting) zien, hoe diep ze is. Er zijn ook lichtgevende “vissen”, maar het is een gedoe om ze met een schepnet te vangen om de accu te laden. Er zit een trage stroming in het zwembad, want het water moet immers gezuiverd en op temperatuur gehouden worden. De betreffende in- en uitlaat zitten verwerkt in de diagonale helling naar “het strand” (die ondiepe hoek). Alweer Maaike: benut het Coriolis-effect om die stroming een trage draaikolk tegen de klok in te laten zijn. (Op YouTube en in een reisverslag van Michael Palin staan filmpjes die moeten bewijzen dat het effect al op enkele meters van de evenaar merkbaar is, maar volgens Wikipedia is het daarvoor te klein.) Al met al is dat zwembad dus niet een sfeerloze betonnen ruimte, maar een surrealistische plek, een tovergrot, een “psychedelich planetarium ondersteboven”. En dat dan ook in aangename temperaturen van water en frisse lucht. Geen wonder, dat ook Wiesje en ik hier graag verblijven, in toch echt Maaikes kunstwerk.

Genot

Dus… Hoe bevalt het, eerste indruk? - Wat zijn we blij! Het is een genot om vóór ons huis te zitten (op de binnenplaats, voor de noordvleugel). Links hebben we steeds vaker Aart en Yvonne, en wellicht steeds langer Mart, Diana en Elsje. Rechts hebben we steeds vaker gestalten, soms heel menselijk, soms gekleed, soms vaag of dierlijk, soms te herkennen onder die gestalte, soms niet. Het lijkt wel de acteursfoyer van een schouwburg. Doorgaans is ieder bij ieder welkom voor een praatje, of liever een stevige boom. Geen taalproblemen.

Hades heeft blijkbaar Cerberus nadere aanwijzingen gegeven, want soms herkennen we een overledene. Maaike heeft eens Archimedes bij ons genood. Wiesje en ik komen dan niet véél verder dan “eureka”, dus we hebben die kreet uittentreure doorgenomen. (“Larie aan het strand, net onder de vloedlijn. Bij elk golfje kraait hij: eureka!”) Wat hebben we hem ermee geplezierd! Anderzijds was de aanblik van de blote katjes wel een tantaluskwelling. (Oh, Tantalus moeten we ook nog eens vragen.) We hebben bij uitzondering Archimedes ook ons zwembad laten zien. Hij was helemaal van zijn stuk gebracht, vooral door de geijkte en de lichtgevende “vissen”. We hebben ook gelachen met Newton: om appels en om Apples. We hebben Charon en Drs. P. samen uitgenodigd, en de rust verstoord door gevijven eindeloos “Heen en weer!”  te “zingen”. Mart is inmiddels dikke maatjes met Homeros. Dan mogen we inderdaad blij zijn met ons Griekse spul - en Aart heeft een blindenroute naar de WC gemaakt. Oh ja, vraag ons niet, hoe het zit met spijsvertering bij bovennatuurlijke en ondode wezens. Noch met voortplantingsdrang: totdusver lijkt iedereen die uit de westvleugel opduikt te denken, dat ik vrouwen uitdeel, danwel missen kan. (Nee, geen missen missen: ze zijn immers “getrouwd”.) De behoefte aan vrouwen blijkt groot. PS: Ah! Als je een lichaam “aantrekt”, dan bepaalt dat lichaam de mogelijkheden en dus ook de behoeften. Zowel in stofwisseling als in voortplanting, Logisch!

Oh, dat is steeds weer lachen. Het plekje bij de noordrand van het binnenperk ligt dus luttele decimeters boven de bestrating, maar bevat bovendien een soort kamerschermpje van struiken. Te smal en te laag om de zon er weg te houden, maar groot genoeg om ons wat afzondering te bieden. Als het naar vrouwen-oordeel buiten behaaglijk warm geworden is (en Maaike uitgezwommen), dan verschijnen wij daar eens. Maaike is geweldig opgeleefd: ze heeft haar VWO-diploma met allemaal negens, ze is getrouwd (zo noemen wij drieën onze contractuele band, en Wiesje en ik betekenen nòg meer voor haar dan we dachten), en ze is trots op haar bouwwerk. Ze kan eindeloos tjirpen, vooral tegen Wiesje, en ik hoef beiden slechts te strelen (zoals ik jarenlang Wiesje op schoot heb gehad en gestreeld). Maar dan opeens staat ze op, en kijkt van naast die struiken naar de poort. Die aanblik van een blote zeer vrouwelijke vrouw (en soms vervolgens Wiesje ernaast) is teveel voor alle vrouwminnende manvolk.

Even uitleggen. De Grieken en de Germanen zitten bij geschikt weer vaak buiten, te weerszijden van de scheidingswand tussen hun ruimtes, en dus te weerszijden van hun stookplaatsen. Wij zijn die plek (in onjuist Vlaams) “de frituur” gaan noemen. Dat “terras” is slechts twee meter breed (van gevel tot perk), zie boven. Maar ja, anders had het perk kleiner gemoeten...

De aanblik van Maaike en Wiesje, dus. Dan voel je je héél alleen als je jezelf moet helpen. Aart spoedt zich dan naar Yvonne (als ze niet al samen zijn), Mart naar Diana (als zij hier zijn, uiteraard). Diana oogt trouwens weer veel jeugdiger. Maar nu… Als Elsje Maaike en mogelijk Wiesje zo ziet staan, dan hobbelt zij snel naar (de bestrating net vóór) de daar lagere zuidrand van het binnenperk, en gaat naar Maaike en mogelijk Wiesje staan zwaaien. Dat blote peutertje vergroot dan al de sexuele nood. Maar als ze daar even later gaat zitten, dan gaat ze zichzelf vingeren - en die aanblik is (voor wie er zicht op heeft, uiteraard) meer dan men aankan. Het blijkt nòg erger te kunnen: dan dribbelt Elsje naar ons toe, wil mijn eikel likken, en wil van elk van ons drieën beurtelings een aai over haar tepeltjes (opduwen van borstjes die ze nog lang niet heeft) en wat vingerwerk (“natte vingerwerk” zeggen wij). Soms moet ik zelfs even beffen. Mijn schoonzusje van nog geen drie! Nou, dat belooft wat voor als ze eenmaal “een grote meid geworden is”! Wiesje vindt het inmiddels prachtig, Maaike denkt aan haar panda. (Aart en Yvonne verblijven een groot deel van de tijd hier, maar officieel wonen ze nog aan de andere kant van Us Net. Daar heeft Maaike nog steeds haar kamer, met nog steeds die grote speelgoed-panda.) Is Elsje niet hier, dan is het niet veel minder. Dat opstaan betekent namelijk, dat Maaike na alle gestreel weer eens hard genomen wil worden. (En Wiesje gaat staan, omdat zij immers het opperkonijn is.) Oh ja, ik zou Maaike heus wel door het plaveisel willen pompen, maar inmiddels is deze aanleiding een klus voor Wiesje. Die haalt Maaike naar de grond, en doet het betere handwerk: tot zowat haar elleboog bij Maaike naar binnen, in forse slagen. Wie dat ziet, hoeft ook even geen hormonen te bestellen. (Dit geweld volgt ook op het tussenspel met Elsje.)

Terug naar gasten uit de onderwereld. Chot en Google lijken zelfs voorgoed teruggekeerd. Chot staat berustend in de schaduw aan de zuidoostkant, onmerkbaar dankbaar met wat hem aan knaagsel aangeboden wordt. Google ligt nabij hem, en doet soms even een ronde. Ze deelt dankbaar in gezelligheid en hapjes. Elsje verblijft graag bij die ondode dieren, en doet zo denken aan Maaike als (ietsje ouder) meisje. De geldwolven en gewone wolven luieren meestal ook in die hoek. Ook met hen is Elsje dikke vrienden. Als zij er is, dan verzorgt zij de koekjes. Ja, gek: Elsje is een griezelig getrouwe kopie van Wiesje, maar lijkt in haar gedrag veel op Maaike. Vooral in de omgang met dieren en bovennatuurlijke wezens, en in de hang naar zwemmen.

Meestal is het rustig op de binnenplaats, soms is iemand luidruchtig creatief met gereedschap. Soms komen levende dieren in beeld, landend of door de poort. Soms kunnen ze desgewenst vertrekken, soms eindigt hier hun rol in de voedselketen. Dieren komen ook wel dood binnen: we moeten toch wel veel reeën en everzwijnen in de buurt hebben. (Of zijn het steeds dezelfde, die in een schijn-kringloop de pineut zijn?) Dan wordt bij de frituur weer een rooster, spit of kookpot opgetuigd, en dan is iedereen weer welkom om een hapje mee te eten. De Griekse en de Germaanse goden lijken beurtelings voor beide groepen een eet- en drinkgelag te verzorgen. Voor onze eigen veganistische spul is beduidend minder belangstelling, maar soms lijkt het goed te passen als bijgerecht. Aan de geldwolven en gewone wolven hoef je niets uit te leggen: die lijken hun inwendige klokken al te zetten als Artemis de poort uit gaat. De kraai-achtigen doen dat vast óók, maar ze beiden hun tijd. De uil van Athena lijkt dik te worden. Geen wonder, want het ritselt hier van de muizen. We hebben dus ook wat fretten rondom het huis. We hebben beslist een paartje lynxen in de buurt, maar die blijven van de binnenplaats weg. Ook de mammoeten wagen zich er nog niet. Die hebben wel zichzelf overwonnen door niet te proberen, onze moestuin te plunderen. Als ze zo’n trek hebben in elk één blaadje van zeker kruid, dan vragen ze dat aan Maaike als wij weer eens buiten de poort komen - maar telepathie helpt! De mammoeten zijn nog steeds welkom bij de konijnenflat, en inmiddels ook ernaast, bij de buufs. De dieren is tactvol uitgelegd (met Maaike als tolk), dat de bullen-kudde minder welkom is dan de koeien-kudde (met de jeugd). Vervolgens, dat de bewoonsters van deze twee huizen op vrouwen vallen. Dat heeft geleid (en leidt wellicht nòg) tot uitwisselingen tussen koeien-kuddes, zodanig dat de kudde in deze buurt nu overwegend bestaat uit lesbische mammoeten.

Nou… eigenlijk zijn we ook best veel beneden, dat is: in ons souterrain. We hebben niet voor niets zo’n grote bedkamer (slaapkamer met een zo groot bed), niet voor niets zo’n grote badkamer, niet voor niets zo’n groot zwembad. Daarom is de bouw immers begonnen! Dat zwembad is dus niet bepaald saai. Maaike benut het volledig, in alle richtingen. Inmiddels heeft Wiesje de theorie, dat Maaikes geboorte is ingeleid door voortijdig scheuren van het vlies, waardoor ze niet behoorlijk heeft kunnen wennen aan een leven zonder vruchtwater. Maaike vindt dat een prachtige vondst, en zoekt nu bij Wiesje niet slechts mijn kwakkie. Wiesje houdt wel van in het water liggen en een beetje poedelen, en zoekt dan maar bij Maaike naast mijn kwakkie of daar niet iets met vruchtwater ontstaat. Zelfs als Maaike vloeit, maar goed… Ikzelf houd wel van zwemmen, maar ik ben geen baantjestrekker. Algauw hebben we het zwembad nog verder opgeleukt. Eh… het was een geschenk van Yvonne: een zelfgemaakte opblaas-ijsberg van zowat drie meter grillige doorsnede. Hij kan ons drieën nèt dragen. Uiteraard ging Maaike eronderdoor duiken. Wiesje voelde meer voor een soort balspel: proberen om met tennisballen die ijsberg een bepaalde kant op te krijgen. Of om hem op zekere (inmiddels gemerkte) plaats te treffen. Dat is aan Maaike en mij óók wel besteed. Inmiddels drijven er meer voorwerpen, en hebben we er nog meer lol.

Onze mede-bewoners zijn trouwens ook welkom in ons zwembad, maar het is wel òns zwembad. Elsje is op zuigelingen-zwemles geweest. Ook in waterliefde lijkt ze dus op Maaike, maar van Diana moet ze zwem-armbandjes om in dit grote zwembad. We hebben nu dan ook maar een kleine ijsberg in het kleine zwembad - en daar wordt het dan echt grote pret voor allen. Het zitbad herinnerde ons aan dat eerste Heidefeest van Wiesje en mij. En we hadden inmiddels voor in het grote zwembad ook zo’n zwaan-zwemband. (Niet dat we erin passen: zij niet met hun heupen, ik niet met mijn buikje.) We hebben dus een keer veel drop in het water van het zitbad opgelost, en onze act (Wiesjes act) van toen nagespeeld. Voor Maaike (die toen nog klein was) en de schoonfamilie. Elsje wilde ook het dropwater in, en was er vervolgens niet uit te branden. (Zou dropwater branden?) Eens zien, hoe goed je ons inmiddels kent: hoe gebruiken we die zwaan nu in het grote zwembad? (Tip: het idee is van Wiesje.) - Zucht… We slingeren die zwaan een eind het water in, en proberen met tennisballen vanaf de kant zijn snavel te raken. (Ik probeer die zwaan daarbij aan het tollen te krijgen.) Eh… volgens mij wil Wiesje eigenlijk Maaike die tennisballen zien apporteren. Maaike brengt die ballen braaf naar mij, krijgt dan een knuffel, en dan wil Wiesje een ander spel. Een ander spel is “badmeester”. Iemand, meestal ik, staat op het perron toe te zien (hoe de katjes voor mijn neus rug-schoolslag doen - hoe opwindend wil je het hebben?), en plotseling raakt er een in nood. Dan moet ik erheen springen en zwemmen, en de betreffende vrouw redden. Bij Wiesje is dat gewoon scheepskameel spelen (al heeft zij de twee bulten), maar bij Maaike is dat een zaak van ademhalen als de gelegenheid zich voordoet, en proberen om haar “lek” te dichten. Bijvoorkeur met mijn mannen-gereedschap, en dan laat ze zich rustig vervoeren (in vervoering brengen). De man in de stofjas biedt nu ook waterfietsen aan. Ook daarin is zijn omzet nul.

Ons sanitair is nu dus anders. Vanuit de slaapkamer loop je (laag) langs de hurktoiletten. Die zijn een echo van het “stereo plassen” met Sheila, maar Wiesje en vooral Maaike kunnen ook probleemloos hurkend schijten (en hun gat afvegen). Ik niet. Voorts hebben de katjes ingezien, dat er eigenlijk nooit meer noodzaak is geweest dat ik op handen en knieën plaste: we mogen al blij zijn als ik mijn pik overeind krijg. Daarom ga ik nu schrijlings over de toiletpot heen staan, mijn billen boven de opgeklapte bril, en probeer om met losse handen binnen de pot te plassen. Mannen herkennen de dubbele uitdaging: zowel de stand van de voorhuid als de mogelijke aanwezigheid in het plasgaatje van bijvoorbeeld een nagekomen beetje kwakkie kunnen een stoere straal veranderen in stumperend gespetter. Voor het schoonmaken is de fles er nog. De katjes gebruiken nu meestal de Japanse straal, en dan meestal met de sproeibol (voor inwendig gebruik) die Maaike ervoor bedacht heeft. Een van hen geeft mij de fles. Ze vechten nog net niet om die fles.

Meestal is plassen het eerste bij het opstaan. Dan terug naar bed voor het ochtendritueel. Koffie-apparaat aanzetten. Maar daarna - dan rollen we als gemankeerde zeehonden het zwembad in! Dat is net het uitlaten van een jonge hond: Maaike verkent meteen iedere kubieke meter water, soms grijs "spuitend" als een inktvis, terwijl Wiesje en ik op het strandje van elkaar genieten (soort naspel). Als Maaike uitgewoed is, dan gaan we doorgaans naar het zitbad. Koffie mee. Daar wassen we ons, in het bad, onder de douche, of een tussenvorm. Daarna gaan we toch maar eens naar boven. Inderdaad, nog steeds bloot. Even een stap de binnenplaats op: het weer aanvoelen, aanwezigen groeten. Dan toch maar eens iets eten, of iets te eten meenemen naar ons plekje bij het binnenperk. Daarna wijst alles zich wel. Of niet...

De katjes hebben onderling bepaald, dat ze mij soms even voor zich alleen mogen hebben.

Met Wiesje betekent dat: de poort uit glippen, naar een plekje hoog op de heuvel waar je kunt zien zonder gezien te worden. Daar wordt het: verstrengeld liggen, heel geleidelijk liefkozen, dan himalaya, dan pijpen, dan weer verstrengeld liggen, misschien weer himalaya, nog misschiener opnieuw pijpen. Zoals vroeger elders op de heide. Totdat Maaike ons komt halen. Dat “halen” is niet “onderaan de heuvel staan roepen”, wel “stil naar Wiesje en mij toe komen, en dan met de voeten te weerszijden van mijn hoofd gaan staan, een lichtgrijze of soms rode druppel van Damocles erboven”. (“De druppel van Damocles” - is die versterkte Griekse invloed wel gezond? Overigens is slechts de aanduiding nieuw: Wiesje en ik hebben al heel lang de neiging om elkaars hormonen op te jagen.)

Met Maaike betekent dat: naar het grote zwembad. Ik moet van achter en onder haar zien hoe zij zwemt: borstjes omlaag, benen krachtig spreidend en sluitend, uit voorpret grijs "spuitend". Zij moet zien hoe ik zwem: beducht om met mijn paal meteen al de zijwanden of de bodem te raken. Dan zet ze mij op mijn rug aan de grond (op het strandje dus), en pijpt me binnenstebuiten. Nou, met 200% van haar toch al krachtige pijpen. En terwijl ik niet meer weet wie wat waar wanneer ik ben, moet ik haar een himalaya neuzen, beffen en vingeren - in enkele centimeters water. Vervolgens legt ze mij weer op mijn rug, klemt zich bovenop mij vast, en blijft zo een tijd liggen. Dan, terwijl ik mij nog dood waan, pijpt ze me nogmaals op 200%. Vervolgens sjort ze me naar de slaapkamer, laat me nog ietwat nat op het bed ploffen, en komt tegen me aan liggen, een been over me heen. Uiteindelijk komt Wiesje ons halen. Samen sleuren ze me de rolbaan op, samen zetten ze me neer (lees: doen ze me zitten) tegen de rand van het perkje. Dan komen ze te weerszijden van me zitten, en geven me een glas vruchtensap. Uren later (merk ik aan de stand van de zon, duisternis inbegrepen) hervind ik weer iets van contact met mijn lichaam. Ja, Maaike is eruit, hoe ze mijn pik het liefste ziet: niet stijf, maar juist uitgeput, allerlei sappen eraan, klaar om afgelikt te worden. Dat vindt Wiesje bij nader inzien ook.

Komen we nog ergens? Weinig. We genieten vooral van ons nieuwe huis, en de buitenwereld komt wel naar òns toe. Oh ja. Sheila en Jeroen zijn hier één keer samen geweest. Jeroen ziet het bovennatuurlijke niet, herkent het niet als het zich wel vertoont, en voelde zich hier dus zeer ongemakkelijk. Sindsdien komt Sheila soms even alléén. Zij vindt het hier prachtig, zij geniet van het contact met vooral de Olympiërs. Ze eet ook wel eens een bout (Neehee, je snapt er geen moer van!) mee, drinkt zich teut, en laat zich dan door Jeroen ophalen om in VCR haar roes uit te slapen. Die scheiding der geesten (proef die uitdrukking!) raakt ook de rest van onze vriendenkring: wie het bovennatuurlijke niet waarneemt, die voelt zich hier ongemakkelijk, en blijft dan weg. Wie het wèl waarneemt, die komt hier zo vaak mogelijk. De buufs en de overbuufs nemen inmiddels waar, en komen vaak. De westvleugel mag ook hen graag bloot zien.

Zijn we er? Nee, ik moet nòg iets groots beschrijven. Maaike heeft de westelijke helft van de bovenverdieping van onze noordvleugel ingericht voor “urban farming”, voor tuinbouw binnenshuis. We noemen die plek “de kas”. Nou, dat wilde Demeter wel eens meemaken. Dat werd lachen! Demeter wilde zich aanpassen, en nam daartoe de gedaante aan van een jonge vrouw, één die niet uit de toon viel bij Maaike, Wiesje, en, nou ja, Yvonne. In mijn ogen aantrekkelijker dan Aphrodite, toen die bij Wiesje en mij in bad zat (en mij zo boos had gemaakt). En ook Demeter liep dan bloot. Aphrodite liet zich niet aftroeven, mat zich een naar haar eigen inzicht nog aantrekkelijker lijf aan, en ging bloot helpen. Welnu, Maaike begon met het kweken van sla. Ging prachtig. Ze bouwde uit naar zelfs aardappelen en rijst. Kleine “oppervlakten”, want vele oogsten per jaar. Maar haar tweede gewas deed het ‘m: komkommers. Wiesje moet het al voorvoeld hebben toen Maaike überhaupt met de kas begon, dus ze deed geestdriftig mee, en drong aan op véél komkommers.

Dat alles groeide als kool (nu eenmaal het gezegde), dus weldra hadden we de eerste vracht komkommers geplukt. Wiesje gaf mij er enkele kilo’s van te dragen, deed Maaike, Demeter, Aphrodite en zichzelf er elk één in de hand houden, en ging ons voor naar de noordwesttoren (één deur door, trap af). Het was geen weer voor buiten zitten, dus de Grieken en ook wat Germanen zaten voor de buis. Daar kwamen plotseling wij binnen, vier mooie blote vrouwen met elk een komkommer in de hand, en daarachter ik met mijn armen vol komkommers. Wiesje keek de kring rond, en vroeg luide aan Demeter: “Weet je wat óók leuk is met komkommers?” Nou, dan had ze maar moeten opletten! Wiesje drilde haar eigen komkommer, ging ietwat wijdbeens door de knieën, en schoof de komkommer een eind bij zich naar binnen. Maaike deed het aan een andere groep voor, Aphrodite ging blozend in de act mee, en Demeter stond met een hoofd als een gekookte biet hulpeloos te wezen. Als een stereotypisch dom blondje uit de tijd dat mannen elkaar daarover grappen vertelden, in woord en tekening. Uiteraard was er binnen enkele tellen een stoere man, een Germaan trouwens, bij haar om die komkommer te hanteren, en daarna iets niet-plantaardigs. Ik legde de komkommers op een tafeltje, en glipte met Wiesje en Maaike terug naar de kas. We hebben daar op de grond gelegen van het lachen, maar zijn dra met wat komkommers naar ons luchtbed gesneld.

Demeter zag in, dat ze beter had moeten opletten, en ze ziet nu met volle inzet toe op de kweek in de kas, vooral op de groei van de komkommers. Onze verhouding met de westvleugel is sindsdien nog warmer geworden. Wiesje reikt er bijna dagelijks komkommers uit, te beginnen aan vrouwlijke aanwezigen, en vraagt bij afwijzen: “Een augurkje dan?” Aart en Yvonne zijn een kleinere kweek begonnen, mede ten behoeve van Mart, Diana en Elsje, te weerszijden van de scheidingsmuur in de oostvleugel. Tin Roof had nu eenmaal al wat aanvoer vanuit kassen, en probeert nu zelf de teelt van kruiden die snij-vers moeten zijn, en niet op een vensterbank in een boerderij geteeld worden. (En rookwaar? Geen commentaar..)

 

Naar inhoudsopgave. Naar volgend verhaal (ongeacht waarschuwingen, in leesvolgorde).